ECLI:NL:ORBAACM:2019:8

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
RvBAz CUR2017H00023
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring van bezwaar tegen disciplinair ontslag in ambtenarenzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, die zijn bezwaar tegen een opgelegd disciplinair ontslag ongegrond heeft verklaard. Het ontslag, dat inging op 1 juli 2016, was het gevolg van een Landsbesluit van 16 mei 2016. De appellant, wonend in Curaçao, stelde dat de inhoudingen op zijn salaris een dubbele bestraffing vormden voor hetzelfde plichtsverzuim, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat deze inhoudingen niet voortvloeiden uit een disciplinaire sanctie, maar een verrekening betroffen van niet gewerkte uren die al waren uitbetaald. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van dubbele bestraffing.

De Raad behandelde de zaak op 5 september 2018, waarbij de appellant zich wegens ziekte afmeldde. De Raad oordeelde dat de afwezigheid van de appellant geen reden was om de zitting uit te stellen, aangezien er geen verzoek tot uitstel was ingediend. De Raad concludeerde dat het Gerecht op goede gronden tot het oordeel was gekomen dat het bezwaar van de appellant tegen het ontslag ongegrond was. De Raad verwierp ook het beroep van de appellant op artikel 11 van het Besluit rechtspositie KPNA 2000, omdat het ongeloofwaardig werd geacht dat de appellant niet op de hoogte was van zijn aanstellingsbesluit.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr 1951)

Uitspraakdatum: 23 januari 2019
Zaaknummer: RvBAz CUR2017H00023

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 17 februari 2017, in zaak nrs. GAZ 2015/75265, 2016/78412 en 79378, in de gedingen tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde mr. L.M. Virginia, advocaat.

Procesverloop

Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen het hem bij Landsbesluit van 16 mei 2016 opgelegde disciplinair ontslag, ingaande op 1 juli 2016 (het ontslagbesluit; zaak nr. 2016/79378), ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld en vervolgens de gronden daarvan ingediend.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2018. Geïntimeerde werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Appellant heeft bij e-mail van die datum laten weten daar niet aanwezig te kunnen zijn wegens ziekte (de e-mail).

Overwegingen

1. De Raad stelt voorop dat de e-mail geen grond vormt om de behandeling van de zaken ter zitting uit te stellen. De e-mail bevat geen verzoek daartoe, maar overigens zou een niet nader onderbouwde mededeling van bedlegerigheid daarvoor ook niet voldoende zijn. De Raad dient zijn beperkte zittingscapaciteit efficiënt te benutten. De goede procesorde verzet zich dan ook tegen het zonder voldoende grond uitstellen van voor behandeling ter zitting geagendeerde zaken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht over de door appellant ingediende bezwaren tegen de hem opgelegde toegangsontzegging (zaak nr. 2015/75265) en het landsbesluit tot schorsing uit zijn ambt (zaak nr. 2016/78412) beslist dat die als ingetrokken worden beschouwd. Blijkens de beroepsgronden is het hoger beroep daartegen niet gericht, zodat alleen het ontslagbesluit hier nog in het geding is.
3. De Raad is van oordeel dat het Gerecht op goede gronden tot het juiste oordeel is gekomen dat het bezwaar tegen het ontslagbesluit ongegrond moet worden verklaard. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel over de rechtmatigheid van het ontslagbesluit dan het Gerecht. Daartoe wordt nog als volgt overwogen.
3.1
Het betoog van appellant dat het ontslagbesluit een niet toegelaten tweede bestraffing voor hetzelfde plichtsverzuim betreft, omdat eerder al op grond van artikel 102, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit rechtspositie KPNA 2000 (het BrK) bedragen op zijn bezoldiging zouden zijn ingehouden, faalt. Appellant miskent bij zijn betoog dat die inhoudingen op het salaris niet voortvloeiden uit een opgelegde disciplinaire sanctie, maar het verrekenen betrof van niet gewerkte uren, die wel reeds waren uitbetaald. Van een dubbele bestraffing voor hetzelfde plichtsverzuim is dan ook geen sprake.
3.2
Ook het beroep dat appellant nog heeft gedaan op artikel 11 van het BRK staat niet aan de rechtmatigheid van het ontslagbesluit in de weg. De Raad acht het ongeloofwaardig dat appellant door de beweerdelijke niet uitreiking van zijn aanstellingsbesluit niet geweten zou hebben waar hij te werk was gesteld. Zo daar al onduidelijkheid over had kunnen bestaan, had hij daarnaar moeten informeren bij geïntimeerde. Dat nalaten, terwijl de bezoldiging doorloopt, is op zichzelf ook zeer ernstig plichtsverzuim, waaraan strafontslag niet onevenredig is.
4. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Verzonden: