ECLI:NL:ORBAACM:2019:3

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
AUA2016H00065
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • A.H.M. van de Leur
  • L.C. Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk disciplinair ontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en de gevolgen voor de integriteit binnen de overheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, waarin een voorwaardelijk disciplinair ontslag van een ambtenaar werd vernietigd. De appellant, de Gouverneur van Aruba, had de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd aan de geïntimeerde, die als douanebeambte werkzaam was. Dit voorwaardelijk ontslag was opgelegd na een incident waarbij de geïntimeerde buiten werktijd werd aangehouden met marihuana in zijn bezit. Het Gerecht oordeelde dat het voorwaardelijk ontslag een onevenredige sanctie was, gezien de lange duur van de procedure en de geringe hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter anders. De Raad benadrukte het belang van integriteit binnen de overheid, vooral voor douanebeambten, en stelde dat het vertrouwen in de geïntimeerde ernstig was geschaad door zijn gedrag. De Raad vond het verhaal van de geïntimeerde ongeloofwaardig, vooral gezien zijn eerdere verklaringen over zijn drugsgebruik. De Raad concludeerde dat het verweten gedrag van de geïntimeerde als zeer ernstig plichtsverzuim moest worden aangemerkt, en dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het hoger beroep gegrond, vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar van de geïntimeerde tegen het voorwaardelijk ontslag alsnog ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van hoge integriteitseisen voor ambtenaren en de gevolgen van plichtsverzuim voor hun positie binnen de overheid.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 18 januari 2019
Zaaknummer: AUA2016H00065

RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN

Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

De Gouverneur van Aruba,

appellant,
gemachtigde: A. Lumenier, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ)
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 22 augustus 2016, in zaaknr. GAZA nr. 2015/2571, in het geding tussen:

[geïntimeerde]

wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
en
appellant.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 29 september 2015 heeft appellant aan geïntimeerde de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gebracht indien hij zich gedurende twee jaren niet schuldig maakt aan plichtsverzuim (het voorwaardelijke ontslag).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het daartegen door geïntimeerde gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het voorwaardelijk ontslag vernietigd en daarvoor de disciplinaire straf van inhouding van een maand bezoldiging, eveneens voorwaardelijk, opgelegd.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en daarna de gronden daarvoor ingediend.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2018. Voor appellant is daar verschenen zijn gemachtigde. Geïntimeerde was daar aanwezig, vergezeld door zijn echtgenote, en bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, kan als disciplinaire straf ontslag worden toegepast. Op grond van het vierde lid kan bij het opleggen van een straf worden bepaald dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien betrokkene zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn, welke die van twee jaren niet te boven mag gaan, niet schuldig maakt aan soortgelijke plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim, en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
2. Op 30 mei 2014 is geïntimeerde, die is aangesteld als ambtenaar in de functie van douanebeambte bij het Departamento di Aduana, buiten werktijd door de politie aangehouden met 130 gram marihuana in zijn bezit, althans aangetroffen in zijn auto. Op 10 juni 2014 werd verweerder daarover geïnformeerd, waarop geïntimeerde de volgende dag bij ministeriële beschikking de toegang tot de werkplek werd ontzegd. Op 23 augustus 2014 heeft het Openbaar Ministerie (het OM) ter zake aan geïntimeerde een transactievoorstel gedaan (betaling van Afl. 150,-) dat door geïntimeerde is aanvaard. Daartoe door appellant in de gelegenheid gesteld, heeft geïntimeerde bij brief van 19 januari 2015 zich verantwoord voor het hem verweten plichtsverzuim (de verantwoording), waarbij hij heeft gesteld dat hij tegenover de politie had verklaard niets van de in zijn auto aangetroffen marihuana te hebben geweten. Bij uitspraak van 17 augustus 2015 heeft het Gerecht het bezwaar van geïntimeerde tegen het Landsbesluit van 15 december 2014 waarbij hij werd geschorst in zijn ambt, vernietigd. Appellant heeft het door hem daartegen ingestelde hoger beroep ingetrokken.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht overwogen dat het tijdsverloop sedert het beschikbaar komen van de informatie van het OM, gevoegd bij de zeer geringe hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen, maakt dat voorwaardelijk ontslag een onevenredige zware sanctie is en heeft het Gerecht op grond daarvan het voorwaardelijk ontslag vernietigd.
4. Appellant keert zich in hoger beroep met succes tegen dit oordeel van het Gerecht.
4.1
De Arubaanse overheid voert een intensieve en moeizame strijd tegen de productie en handel in verdovende middelen om de Arubaanse samenleving te beschermen tegen de sociale en economische ontwrichtende gevolgen daarvan. Gelet daarop kan van appellant, ook in verband met de geloofwaardigheid van het overheidshandelen, in deze niet worden verwacht te tolereren dat ambtenaren verboden middelen kopen en gebruiken. Dit geldt in het bijzonder en in versterkte mate voor douaneambtenaren op wie appellant op dat vlak volledig moet kunnen vertrouwen en aan wie hij daarom hoge integriteitseisen mag stellen.
4.2
Dat vertrouwen heeft geïntimeerde ernstig beschaamd door het bezit en gebruik van verdovende middelen en door daar vervolgens bij de verantwoording niet de waarheid over te spreken.
Het door geïntimeerde in hoger beroep herhaalde verhaal dat de verdovende middelen in zijn auto lagen zonder dat hij dat wist, acht ook de Raad ongeloofwaardig, in het bijzonder gelet op het door geïntimeerde ondertekende, op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, waaruit blijkt dat hij uitvoerig heeft verklaard over zijn langdurig drugsgebruik en over hoe hij de betrokken verdovende middelen had verkregen.
Het bezit en gebruik van verdovende middelen en het niet de waarheid daarover spreken, roept ernstige twijfel op over de betrouwbaarheid van geïntimeerde. Een douanebeambte die zich onbetrouwbaar heeft betoond, is in beginsel niet binnen de dienst te handhaven. Dat het hier een kleine hoeveelheid marihuana voor eigen gebruik betrof, doet aan het voorgaande niet af.
Het verweten gedrag is aan te merken als zeer ernstig plichtsverzuim waaraan de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is.
4.3
In dit licht bezien, moet worden geoordeeld dat appellant door in plaats van onvoorwaardelijk, voorwaardelijk ontslag als straf op te leggen, voldoende rekening heeft gehouden met de te lange duur van de gevolgde disciplinaire bestraffingsprocedure. Daarbij tekent de Raad nog aan dat appellant bij geïntimeerde ook niet op enig moment de indruk kan hebben gewekt dat het niet meer tot een bestraffing zou komen, nu geïntimeerde pas nadat het voorwaardelijk ontslag was opgelegd, en nadat verweerder hem daartoe uitdrukkelijk had gemaand, weer aan het werk is gegaan.
5. De slotsom is dat, anders dan het Gerecht bij de aangevallen uitspraak heeft geoordeeld, het evenredigheidsbeginsel zich niet verzet tegen het voorwaardelijk ontslag. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal de Raad het bezwaar van geïntimeerde tegen het voorwaardelijk ontslag alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
  • verklaarthet hoger beroep
    gegrond;
  • vernietigtde aangevallen uitspraak; en
  • verklaarthet bezwaar van geïntimeerde tegen het voorwaardelijk ontslag alsnog
    ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en A.H.M. van de Leur en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.