In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, waarin een voorwaardelijk disciplinair ontslag van een ambtenaar werd vernietigd. De appellant, de Gouverneur van Aruba, had de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd aan de geïntimeerde, die als douanebeambte werkzaam was. Dit voorwaardelijk ontslag was opgelegd na een incident waarbij de geïntimeerde buiten werktijd werd aangehouden met marihuana in zijn bezit. Het Gerecht oordeelde dat het voorwaardelijk ontslag een onevenredige sanctie was, gezien de lange duur van de procedure en de geringe hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter anders. De Raad benadrukte het belang van integriteit binnen de overheid, vooral voor douanebeambten, en stelde dat het vertrouwen in de geïntimeerde ernstig was geschaad door zijn gedrag. De Raad vond het verhaal van de geïntimeerde ongeloofwaardig, vooral gezien zijn eerdere verklaringen over zijn drugsgebruik. De Raad concludeerde dat het verweten gedrag van de geïntimeerde als zeer ernstig plichtsverzuim moest worden aangemerkt, en dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het hoger beroep gegrond, vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar van de geïntimeerde tegen het voorwaardelijk ontslag alsnog ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van hoge integriteitseisen voor ambtenaren en de gevolgen van plichtsverzuim voor hun positie binnen de overheid.