ECLI:NL:ORBAACM:2019:25

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 september 2019
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
RvBAz CUR2018H00145
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om met terugwerkende kracht in een functie te worden benoemd

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om met terugwerkende kracht in de functie van Adviseur/Consulent-E te worden benoemd. Appellante, die sinds 12 juli 2010 werkzaam was voor het voormalige Eilandgebied Curaçao, had eerder verzoeken ingediend om haar met terugwerkende kracht te benoemen in een hogere functie, maar deze verzoeken waren afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij door of namens de verweerder de opdracht had gekregen om een andere functie te vervullen dan waarin zij was aangesteld. Dit gebrek aan bewijs leidde tot de conclusie dat de geïntimeerde niet verplicht was om appellante in de functie aan te stellen, ondanks het feit dat zij dezelfde werkzaamheden verrichtte als twee collega’s die wel in die functie waren aangesteld.

De Raad benadrukte dat de aanstellingen van de collega’s niet noodzakelijkerwijs de feitelijke werkzaamheden van appellante weerspiegelden en dat appellante geen aanspraak kon maken op de verzochte aanstelling op basis van het gelijkheidsbeginsel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, die het bezwaar van appellante gedeeltelijk niet-ontvankelijk en verder ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Curaçao,
appellante,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 13 april 2018, in zaak nr. CUR201601307, in het geding tussen:
appellante,
en

de Regering van het Land Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde mr. Z.V.I. Isenia, ambtenaar.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 10 augustus 2016 (het Landsbesluit) heeft geïntimeerde het verzoek van appellante van 28 juni 2016 om haar met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2010 te plaatsen in de functie van Adviseur/Consulent-E (de functie) in schaal 12 (het primaire verzoek), althans dit per de datum van het verzoek te doen (het subsidiaire verzoek), afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het daartegen door appellante gerichte bezwaar gedeeltelijke niet-ontvankelijk en overigens ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld en daarna de gronden daarvan aangevuld.
Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2019, waar appellante, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig was. Geïntimeerde werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Ter zitting is afgesproken dat geïntimeerde nog nadere stukken zou overleggen, waarop appellante dan nog schriftelijk zou mogen reageren.
Bij schrijven van 14 maart 2019 heeft geïntimeerde nadere stukken overgelegd, waarop appellant bij schrijven bij de Raad binnengekomen op 28 maart 2019 heeft gereageerd.
Na verkregen toestemming van partijen daarvoor, heeft de Raad zonder nadere zitting de behandeling van de zaak gesloten.

Overwegingen

1. Appellante was sedert 12 juli 2010 op arbeidsovereenkomst werkzaam voor het voormalige Eilandgebied Curaçao in de functie van Adviseur/Consulent D, bezoldigd naar schaal 11. Bij Landsbesluit van 16 augustus 2011, zoals verbeterd bij Landsbesluit van 4 januari 2012, is zij als ambtenaar in vaste dienst van het Land Curaçao aangesteld in de functie Adviseur/Consulent D bij de Ministeriële staf van het Ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening.
Vervolgens heeft zij op 16 april 2012 en 9 juli 2015 verzoeken gedaan om met terugwerkende kracht te worden benoemd in de functie, bezoldigd naar schaal 12, onder verwijzing naar twee collega’s die die bevordering wel ten deel was gevallen. Beide verzoeken zijn afgewezen. Tegen de laatste afwijzing heeft appellant bezwaar bij de ambtenarenrechter ingediend, dat bij onherroepelijk geworden uitspraak van 25 mei 2015 ongegrond is verklaard.
2. De gronden die appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, kunnen naar het oordeel van de Raad niet slagen. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
2.1
Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk weten te maken dat zij door of namens verweerder de opdracht had verkregen een andere functie te gaan vervullen dan waarin zij is aangesteld. Een besluit daarover heeft zij niet overgelegd. Reeds op grond daarvan kan niet worden geoordeeld dat geïntimeerde gehouden was appellante, omdat zij die langdurig had waargenomen, in de functie aan te stellen.
Dat zij dezelfde werkzaamheden verrichte als twee (voormalige) collega’s, die wel waren aangesteld in de functie, noopt overigens ook niet tot de conclusie dat appellante al jarenlang feitelijk de werkzaamheden zou hebben verricht die behoren tot de functie. Die aanstellingen hielden immers verband met de plaatsing van beide collega’s in de nieuwe bestuurlijke organisatie van het Land Curaçao op grond van de Eilandsverordening Sociaal Statuut Land Curaçao (het Sociaal Statuut) en kwamen tot stand na daarover gevoerde procedures, op grond waarvan die collega’s uiteindelijk ‘boven de formatie’ in de functie zijn geplaatst. Hun aanstelling in de functie reflecteerde dan ook niet noodzakelijkerwijze hun daadwerkelijke werkzaamheden, zodat uit de bewering dat appellante hetzelfde deed, ook als die voor waar wordt aangenomen, niet volgt dat zij feitelijk de functie vervulde.
De twee door appellante in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaringen werpen op het voorgaande geen ander licht.
2.2
Appellante kan aan de aanstellingen van de twee collega’s in de functie niet met een beroep op het gelijkheidsbeginsel aanspraak maken op de door haar verzochte aanstelling in de functie, zoals al herhaaldelijk naar aanleiding van haar eerdere verzoeken is geoordeeld. De omstandigheid dat zij arbeidscontractant was en haar deswege bij de plaatsing in de nieuwe bestuurlijke organisatie van het Land Curaçao onder het Sociaal Statuut niet dezelfde rechten toekwam als haar voormalige collega’s is daarvoor redengevend.
2.3
Het Gerecht is aldus, anders dan appellante heeft betoogd, tot het juiste oordeel gekomen dat noch de beweerdelijke langdurige waarneming van de functie, noch het gelijkheidsbeginsel appellante aanspraak verschafte op de verzochte bevordering. Geïntimeerde was ook naar het oordeel van de Raad rechtens niet gehouden om, in afwijking van de sedert 14 mei 2014 in werking getreden circulaire “Werving- en selectieprocedure”, zonder openstelling van een vacature voor de functie appellante daarin te benoemen.
3. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en mr. L.C. Hoefdraad en drs. P.J. Thijssen, leden, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.