ECLI:NL:ORBAACM:2019:2

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
RvBAz AUA2016H00041-43
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • A.H.M. van de Leur
  • L.C. Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bevorderingsbesluiten ambtenaren in Aruba na reorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De appellanten, allen ambtenaren, waren bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse, maar betogen dat zij op basis van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 en een circulaire recht hadden op een hogere rang. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rangen volgens de Bezoldigingsregeling niet meer van toepassing zijn na een reorganisatie van de Directie der Belastingen. De Raad oordeelt dat de bevorderingsbesluiten van de geïntimeerde op juiste gronden zijn gebaseerd en dat de appellanten niet in hun gelijk kunnen worden gesteld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. De toekenning van een toelage op basis van de Lma is een bevoegdheid van de Minister en valt buiten de bevorderingsbesluiten. De uitspraak is gedaan op 17 januari 2019.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 17 januari 2019
Zaaknummers: RvBAz AUA2016H00041-43

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten],

allen wonend in Aruba,
appellanten,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 14 maart 2016 en 4 april 2016, in zaaknrs. GAZA 2015/1590 en -1593, onderscheidenlijk GAZA 2015/1591, in de gedingen tussen:
appellanten
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A.F.J. Caster en M.M. Meaux, werkzaam bij Departamento Recurso Humano (DRH).

Procesverloop

Bij landsbesluiten van 23 juni 2015 heeft geïntimeerde appellanten met ingang van 1 oktober 2013 ([appellant 1] en [appellant 2]), onderscheidenlijk 1 december 2013 ([appellant 3]) bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse, bezoldigd naar schaal 4 (de bevorderingsbesluiten).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht de door appellanten daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2017 en die toen aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden zich schriftelijk nader over de zaak uit te laten. Nadat partijen dit bij brieven van 9 januari, onderscheidenlijk 23 maart 2018 hebben gedaan en appelanten bij e-mail van 15 mei 2018 nog nadere stukken hebben ingediend, is de behandeling ter zitting voortgezet op 5 juni 2018. Appellanten zijn daar verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellanten werden bij onherroepelijk geworden Landsbesluiten aangesteld als ambtenaar in de rang van klerk (schaal 3) en geplaatst in de functie van kassier bij de Servicio di Impuesto y Aduana (SIAD).
2. Zij betogen dat het Gerecht bij de aangevallen uitspraak heeft miskend dat zij op grond van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BrA) en de circulaire “Aanvullende vereisten voor functie van subkassier” van 23 oktober 1985 (de Circulaire) bij de bevorderingsbesluiten bevorderd hadden moeten worden naar de rang van Subkassier ten Ontvangerskantore, bezoldigd naar schaal 6 (en vervolgens naar de rang van Kassier ten Ontvangerskantore, bezoldigd naar schaal 7).
2.1
Door een reorganisatie van de Directie der Belastingen is de Ontvanger der Belastingen opgeheven, waarvoor bij landsbesluit van 17 november 2005 per 1 december 2004 de SIAD in de plaats is gekomen.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen zie de uitspraak van 17 juli 2013, zaaknrs. RvBAz 2011/55900/54901 , zijn de rangen vermeld in Bijlage B van het BrA onder Belasting-personeel daardoor niet meer van toepassing. Sedertdien wordt zoals bij de vermelde aanstellingsbesluiten ook is geschied het door de Raad van Ministers op 23 november 2004 goedgekeurde formatieplan voor de SIAD gehanteerd bij de plaatsing (de nieuwe regeling). De functie van Kassier is daarbij opgesplitst in Kassier I, met een maximale bezoldiging naar schaal 7, en Kassier 2, met een maximale bezoldiging naar schaal 8. Dat dit niet is vastgelegd in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, is onterecht, maar betekent niet dat de nieuwe regeling buiten toepassing moet worden gelaten. Nu de oude situatie is opgeheven en in de nieuwe situatie de nieuwe regeling, waarmee appellanten blijkens hun aanstellingsbesluiten ook akkoord waren, reeds jarenlang consequent wordt toegepast, valt niet in te zien dat het rechtszekerheidsbeginsel aan toepassing daarvan nog in de weg staat.
2.2
Nu appellanten eertijds bij, onherroepelijk geworden, landsbesluiten zijn aangesteld in de rang van Klerk, bezoldigd naar schaal 3, zodat van de rechtmatigheid van die landsbesluiten dient te worden uitgegaan, moeten zij volgens het rangenstelsel neergelegd in vermelde bijlage voor Administratieve ambtenaren, met de bijbehorende anciënniteitseisen carrière maken totdat zij de voor de functie Kassier I vastgesteld maximumschaal hebben bereikt. Hun beroep op de Circulaire, waarbij is bepaald dat na drie jaar benoeming als Subkassier mogelijk is, kan reeds niet slagen, omdat die rang dus niet meer van toepassing is. Overigens werd in de Circulaire ook verondersteld dat daarvoor ten minste de rang van Klerk 1ste klasse moest zijn bereikt.
2.3
Uit het voorgaande volgt dat geoordeeld moet worden dat geïntimeerde de bevorderingsbesluiten op juiste gronden heeft gebaseerd. Het betoog van appellanten faalt.
3. De toekenning van een toelage op grond van artikel 25 van de Lma volgens het bepaalde bij de Circulaire betreft een bevoegdheid van de betrokken Minister en vormt geen onderdeel, en kan dat ook niet vormen, van de hier in geding zijnde bevorderingsbesluiten. Wat appellanten in dat kader hebben aangevoerd moet hier dan ook buiten beschouwing blijven. Overigens is aan hun verzoek om toekenning daarvan door de betrokken Minister voldaan.
4. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak in stand kan blijven.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en A.H.M. van de Leur en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.