ECLI:NL:ORBAACM:2019:16

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
AUA2016H00071
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake disciplinaire berisping van de Gouverneur van Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een disciplinaire berisping die hem was opgelegd. De berisping was gebaseerd op plichtsverzuim, omdat de Gouverneur op 31 december 2014 en 1 januari 2015 ongeoorloofd afwezig zou zijn geweest. De Gouverneur betwistte de berisping en stelde dat hij toestemming had gekregen voor zijn afwezigheid, en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zich te verantwoorden voor het hem verweten plichtsverzuim, in strijd met artikel 84, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken had eerder de bezwaren van de Gouverneur ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde de Gouverneur zijn eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat deze herhalingen niet nieuw waren en dat het bewijsaanbod van de Gouverneur niet tijdig was geconcretiseerd. De Raad onderschreef het oordeel van het Gerecht en bevestigde de eerdere uitspraak.

De Raad besloot dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 april 2019, waarbij de betrokken partijen door hun gemachtigden waren vertegenwoordigd.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 26 april 2019
Zaaknummer: AUA2016H00071

RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN

Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

wonende in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 3 oktober 2016, in zaaknr. GAZA nr. 2015/2319, in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M. Jansen, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische zaken (DWJZ).

Procesverloop

Bij Landbesluit van 11 september 2015 heeft geïntimeerde appellant de disciplinaire straf van berisping opgelegd (de berisping).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de berisping gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2018. Partijen werden daar vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de berisping heeft geïntimeerde ten grondslag gelegd dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door op 31 december 2014 en 1 januari 2015 ongeoorloofd afwezig te zijn. Hij was voor die data ingeroosterd, maar heeft zich zonder verkregen toestemming aan de dienst onttrokken.
Appellant meent dat het Gerecht bij de aangevallen uitspraak heeft miskend dat geïntimeerde hem voorafgaande aan de berisping in strijd met artikel 84, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht niet in staat heeft gesteld zich te verantwoorden voor het hem verweten plichtsverzuim. Verder stelt hij toestemming te hebben verkregen voor zijn afwezigheid, zodat geen sprake was van ongeoorloofde afwezigheid en dus niet van plichtsverzuim.
2. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, vormt een herhaling van hetgeen hij in bezwaar naar voren had gebracht. Het Gerecht heeft daarover geoordeeld op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. De Raad onderschrijft dat oordeel en de daartoe gebezigde overwegingen.
Aan het door appellant gedane aanbod zijn stellingen nader te bewijzen gaat de Raad voorbij, nu dat niet tijdig is geconcretiseerd.
3. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.