ECLI:NL:ORBAACM:2019:14

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
RvBAz CUR2013H00001
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-conforme indiening van beroepschrift

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door appellante, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire. De uitspraak van het Gerecht, gedateerd 26 april 2013, verklaarde de bezwaren van appellante tegen een ontslagbesluit van 26 augustus 2011 niet-ontvankelijk. Appellante heeft op 21 mei 2018 een hoger beroepschrift ingediend, gedateerd op 25 mei 2013, waarbij zij stelde dat dit tijdig per fax was ingediend. Echter, de Raad heeft vastgesteld dat de hardcopy van het beroepschrift pas bijna vijf jaar later is ingediend, wat niet in overeenstemming was met de geldende procedure. De Raad heeft intern onderzoek gedaan naar de ontvangst van de fax en vastgesteld dat er geen bevestiging was van ontvangst bij de Griffie, maar wel bij de Griffie te Bonaire. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad onderschrijft ook het oordeel van het Gerecht over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
zittingsplaats Bonaire
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante],

wonend op Bonaire,
appellante,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire (het Gerecht), van 26 april 2013, met zaaknummer GAZ 2012/2, in het geding tussen:
appellante
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. T.J. Leijsen, advocaat.

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2011 heeft geïntimeerde appellante op haar verzoek met ingang van 1 november 2011 (eervol) ontslag verleend als ambtenaar (het ontslagbesluit).
Bij brief van 23 januari 2012 aan de Directeur Rijksdienst Caribisch Nederland heeft appellante de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Bij brief van 9 maart 2012 heeft (de raadsman van) de Staat der Nederlanden de ingeroepen nietigheid van het ontslag weersproken (de brief).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht de bezwaren van appellante tegen het besluit van 26 augustus 2011 onderscheidenlijk de brief van 9 maart 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad. Bij brief van 25 juni 2018 heeft zij de gronden daarvan ingediend.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak in de samenstelling mrs. D. Haan, voorzitter, L.C. Hoefdraad en R.L.G. Lieuw-van Gorp (Lieuw), leden, ter zitting behandeld op 13 december 2018. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na de zitting is Lieuw overleden en is zij vervangen door mr. J. Sybesma. Partijen hebben de Raad desgevraagd toestemming verleend in die samenstelling zonder nieuwe zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 98, eerste lid, van de WAR 1951 BES wordt het hoger beroep ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest; en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld. Op grond van het tweede lid wordt het hoger beroep ingesteld door een beroepschrift aan de Raad in te zenden ter griffie van die Raad in de zittingsplaats van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Op grond van artikel 100, eerste lid, wordt bij het beroepschrift ten minste een afschrift daarvan overgelegd. Op grond van het tweede lid tekent de griffier onverwijld de dag der ontvangst op het beroepschrift en de daarbij overgelegde afschriften aan. Op grond van het derde lid vergelijkt hij het beroepschrift met de daarbij overgelegde afschriften en tekent deze, desnoods na verbetering, voor copie conform.
2. De Raad overweegt over de ontvankelijkheid van het hoger beroep als volgt.
2.1
Op 21 mei 2018 heeft appellante een hoger beroepschrift, gedateerd op 25 mei 2013 (het beroepschrift), ingediend bij de Griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao (de Griffie). In het beroepschrift staat dat het op de dag van de datering per fax (de fax) tijdig wordt ingediend. Daaraan is onder meer een “Transaction Confirmation” gehecht, waaruit zou volgen dat de verzending per fax naar de Griffie inderdaad op die datum heeft plaatsgevonden (het verzendbericht).
2.2
De Raad heeft intern onderzoek laten doen bij de Griffie naar de mogelijke ontvangst van de fax en de toegepaste werkwijze bij het indienen van een per fax ingezonden beroep.
Voor de ontvangst van de fax op 25 mei 2013 is bij de Griffie geen bevestiging te vinden, maar bij de Griffie te Bonaire is die wél gevonden. De fax is daar op die datum ontvangen.
Indertijd werd, volgens bestendige, met de advocatuur afgestemde praktijk, een per fax ontvangen beroepschrift bij de Griffie bewaard totdat binnen enkele dagen in tweevoud de ‘hardcopy’ daar werd ingediend. De betrokken griffiemedewerker voorzag beide exemplaren dan van een datumstempel met verwijzing naar de datum van de eerder ontvangen fax en van een paraaf, en maakte vervolgens een zaaknummer en een dossier aan, waarna het beroep gold als ingediend en in behandeling werd genomen.
2.3
De Raad stelt vast dat appellante, althans haar toenmalige advocaat (de advocaat), het hoger beroep niet heeft ingediend in overeenstemming met de indertijd toegelaten, bij de advocaat bekende, wijze van indiening daarvan per fax. Onbestreden is immers dat de hardcopy van het beroepschrift door de huidige gemachtigde van appellante pas is ingediend bij de Griffie, bijna vijf jaar na de verzending van de fax aan de Griffie te Bonaire. Het niet volgen door de advocaat van de toegelaten handelswijze heeft erin geresulteerd dat het hoger beroep jarenlang niet in behandeling werd genomen. Dit komt voor risico van appellante en daaruit volgt dat moet worden geoordeeld dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend, zodat het niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Overigens onderschrijft de Raad het door appellante bestreden oordeel over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van het Gerecht bij de aangevallen uitspraak. De brief is een antwoord van de Staat der Nederlanden op een juridische claim, in civielrechtelijke termen gesteld. De brief kan niet worden opgevat als een besluit tot weigering van het terugkomen op het ontslagbesluit door het daartoe bevoegde bestuursorgaan, waartegen bezwaar openstond bij het Gerecht.
4. De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het niet tijdig werd ingesteld.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
verklaarthet hoger beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019 in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.