ECLI:NL:ORBAACM:2019:13

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
CUR2017H00037
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak in ambtenarenzaken met betrekking tot verzoek om bevordering

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 maart 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak. De verzoeker, wonend in Curaçao, had in 2017 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 januari 2014, waarin zijn verzoek om bevordering naar schaal 14 was afgewezen. De verzoeker stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven voor herziening, namelijk een ministeriële beschikking van 23 februari 2017 die eerdere negatieve oordelen over zijn functioneren zou hebben vernietigd.

De Raad overwoog dat op grond van artikel 135 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr 1951) een verzoek om herziening slechts kan worden toegewezen in uitzonderlijke gevallen, wanneer er nieuw gebleken feiten zijn die bij de behandeling van het bezwaar niet bekend waren. De Raad concludeerde dat de ministeriële beschikking, die na de eerdere uitspraak was afgegeven, op zichzelf geen nieuw feit vormde, omdat deze niet specificeerde waarom de eerdere negatieve oordelen niet klopten.

De Raad verklaarde het verzoek om herziening ongegrond en wees het af, met de overweging dat indien de verzoeker meende dat de ministeriële beschikking aanleiding gaf tot herziening van de afwijzing van zijn verzoek om bevordering, hij een nieuw verzoek aan de geïntimeerde had moeten indienen. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr 1951)

Uitspraakdatum: 1 maart 2019
Zaaknummer: RvBAz CUR2017H00037

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het verzoek om herziening van:

[klager],

wonend in Curaçao,
verzoeker,
betreffende de uitspraak van de Raad van 17 januari 2014, zaaknr. 2012/51923 (de uitspraak), in de zaak tussen:
verzoeker,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.R. Romero, werkzaam bij het Land Curaçao.

Procesverloop

Bij brief van 8 juni 2017 heeft verzoeker de Raad verzocht om de uitspraak te herzien, en bij brief van 10 juli 2017 heeft hij de gronden van zijn verzoek aangevuld.
Bij brieven van 24 juli 2017 en 30 augustus 2018 heeft verzoeker stukken ingediend.
De Raad heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 september 2018. Verzoeker is daar verschenen. Voor geïntimeerde was daar zijn gemachtigde aanwezig.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 135, eerste lid, van de RAr 1951 is ieder die partij was in een geding bevoegd, binnen drie maanden nadat van enige omstandigheid als in het tweede lid bedoeld, is gebleken, de herziening van een onherroepelijke of onherroepelijk geworden uitspraak te verzoeken. Op grond van het tweede lid wordt zij verzocht op grond dat gebleken is van enige omstandigheid die bij de behandeling van het bezwaar en/of beroep aan het gerecht en/of de raad niet bekend was en die op zichzelf of in verband met andere feiten of omstandigheden ernstige twijfel doet ontstaan aan de juistheid van de uitspraak van het gerecht en/of de raad.
Op grond van artikel 136, eerste lid, wordt de herziening verzocht aan het gerecht of de raad naar gelang het betreft een beslissing door het gerecht of door de raad genomen.
2. De Raad kan een verzoek om herziening slechts in uitzonderlijke toestanden toewijzen, namelijk als de betrokken uitspraak in het licht van nieuw gebleken feiten en omstandigheden van vóór de uitspraak, die bij de verzoeker toen niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, geen stand meer kan houden.
3. Bij de uitspraak heeft de Raad het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard, dat was gericht tegen de ongegrondverklaring door het Gerecht van zijn bezwaar tegen de afwijzing door geïntimeerde van zijn verzoek om bevordering naar schaal 14.
4. Verzoeker heeft als nieuwe omstandigheid gepresenteerd de ministeriële beschikking van 23 februari 2017 (de MB), waarbij de toenmalige minister-president en minister van Algemene Zaken, H. Koeiman, brieven van 30 maart 2009 en 14 september 2009 (de brieven) heeft ”vernietigd”. De brieven betroffen negatieve oordelen over het functioneren van verzoeker van de hand van de Directeur a.i. van de Dienst Buitenlandse Betrekkingen (DBB), die mede ten grondslag hebben gelegen aan het oordeel van de Raad in de uitspraak.
5. De MB dateert van ná de uitspraak en vormt dus zelf geen hier in aanmerking te nemen nieuw gebleken feit. Nu daarin niet gespecificeerd wordt waarom die negatieve oordelen in de brieven niet klopten, en daarbij ook niet een ander oordeel daarvoor in de plaats wordt gesteld, blijkt daaruit ook niet van nieuwe feiten die aanleiding zouden kunnen vormen voor herziening van de uitspraak. Indien appellant meent dat de MB erop duidt dat geïntimeerde terug zou willen komen op de onherroepelijk geworden afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar schaal 14, is een verzoek aan geïntimeerde daartoe de aangewezen weg en niet onderhavig verzoek om herziening van de uitspraak.
6. De slotsom is dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.

Beslissing

De Raad
wijsthet verzoek om herziening
af.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Verzonden: