ECLI:NL:ORBAACM:2019:12

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
CUR2016H00071
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering bij dienstongeval en invaliditeit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, die op 19 augustus 2016 een bezwaarschrift van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had verzocht om een ongevallenuitkering van NAf 250.000,- op basis van de Circulaire 'Regeling uitkering bij dienstongeval'. De geïntimeerde, de Minister van Justitie, had echter slechts een uitkering van NAf 27.500,- toegekend, gebaseerd op een medische invaliditeit van 11% vastgesteld door Arbo Consult. De Raad heeft de zaak behandeld op 6 september 2018, waarbij de appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren. De Raad oordeelde dat de Regeling de uitkering bij dienstongeval regelt en dat invaliditeit moet worden onderscheiden van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de hogere uitkering door de geïntimeerde terecht was, omdat de medische invaliditeit van de appellant niet in geschil was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr 1951)

Uitspraakdatum: 1 maart 2019
Zaaknummer: RvBAz CUR2016H00071

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:

[klager],

wonend in Curaçao,
appellant,
gemachtigde: mr. R.A. Gonet, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 19 augustus 2016, in zaak nr. GAZ 2015/74614, in het geding tussen:
appellant,
en

de Minister van Justitie,

geïntimeerde,
gemachtigde mr. L.M. Virginia, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 11 juni 2015 heeft geïntimeerde het verzoek van appellant van 11 maart 2015 om hem op de voet van de Circulaire “Regeling uitkering bij dienstongeval” van 5 juni 2012, no. 2012/019538 (de Regeling) een ongevallenuitkering van NAf 250.000,- toe te kennen, (gedeeltelijk) afgewezen en hem ter zake NAf 27.500,- toegekend (de afwijzing).
Bij brief, bij het Gerecht binnengekomen op 10 juli 2015, heeft appellant daartegen een bezwaarschrift ingediend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant op 20 september 2016 hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2018, waar appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde is verschenen. Voor geïntimeerde is daar zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. De Regeling regelt de uitkering bij dienstongeval met als gevolg invaliditeit of het overlijden van een werknemer.
Onder het kopje ‘Invaliditeit’ wordt daarbij vermeld dat aan een werknemer, naast zijn recht op de wettelijke ongevallenuitkering, bij blijvende algehele invaliditeit maximaal een uitkering van NAf 250.000,- zal worden toegekend, terwijl bij (blijvende) gedeeltelijke invaliditeit hem, naast zijn recht op de wettelijke ongevallenuitkering, een percentage van het maximale bedrag van NAf 250.000,- zal worden toegekend. Verder wordt daarbij vermeld dat een hiervoor ingestelde medische commissie de graad van de invaliditeit en een keuringscommissie het percentage van de uitkering bepaalt.
2. Bij de uitoefening van zijn dienst als aspirant-agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen overkwam appellant op 23 mei 2008 een verkeersongeval. Als gevolg daarvan is hem met ingang van 15 november 2014 eervol ontslag verleend en is aan hem een invaliditeitspensioen op grond van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (Plo) toegekend.
Aan de afwijzing heeft geïntimeerde het advies van Arbo Consult van 15 februari 2013 ten grondslag gelegd, waarbij is vastgesteld dat bij appellant sprake is van een medische invaliditeit van 11% van de gehele persoon. Op basis hiervan heeft geïntimeerde op grond van de Regeling appellant een uitkering van 11% van het maximumbedrag van NAf 250.000,- toegekend, dus NAf 27.500,-.
3. Anders dan geïntimeerde heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond om het hoger beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren. Voor zover de Raad heeft kunnen vaststellen, is de aangevallen uitspraak per e-mail op 23 augustus 2016 aan partijen verzonden. Niet is gebleken dat die al eerder aan appellant werd uitgereikt. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het hoger beroepschrift op 20 september 2016 binnen de daarvoor geldende termijn werd ingediend.
4. Naar het oordeel van de Raad heeft het Gerecht, anders dan appellant betoogt, terecht en op goede gronden overwogen dat het begrip ‘invaliditeit’ zoals gebezigd in de Regeling moet worden onderscheiden van het begrip ‘arbeidsongeschiktheid’.
De verwijzing door appellant in dit verband naar artikel 13, eerste lid, van de Plo, waarbij is bepaald dat de ontslagen overheidsdienaar die op het tijdstip waarop het ontslag ingaat uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is om zijn betrekking te vervullen, recht heeft op invaliditeitspensioen, gaat niet op, omdat de Regeling niet op de Plo is gebaseerd, maar beoogt compensatie te bieden indien een dienstongeval tot invaliditeit leidt, los van de eventuele arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door dat dienstongeval. De Regeling en de Plo staan los van elkaar en de daarbij gebezigde begrippen zijn dus niet uitwisselbaar.
Evenmin vormt de brief van Arbo Consult van 15 mei 2014 grond voor een ander oordeel, omdat deze brief betrekking heeft op de herkeuring in het kader van de toekenning van het invaliditeitspensioen. De conclusie daarvan dat een nieuwe medische keuring zal leiden tot dezelfde keuringsuitslag heeft dus alleen betrekking op het eerdere oordeel dat appellant ingaande 7 juni 2012 blijvend ongeschikt is voor de verdere uitoefening van zijn dienst. Daarmee is niets gezegd over de mate van invaliditeit van appellant als gevolg van het hem overkomen dienstongeval.
5. Uit voorgaande volgt dat geïntimeerde bij de afwijzing terecht in de omstandigheid dat appellant volledig arbeidsongeschikt is bevonden, geen grond heeft gevonden om hem het maximum bedrag op grond van de Regeling toe te kennen, maar redelijkerwijze kon aansluiten bij het voor appellant door Arbo Consult vastgestelde invaliditeitspercentage. Nu bij de aangevallen uitspraak het Gerecht heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een medische invaliditeit van 11% en appellant in zijn beroepsgronden dat niet heeft bestreden, terwijl er ook geen gegevens zijn overgelegd op grond waarvan de juistheid van die vaststelling kan worden betwijfeld, moet de Raad het ervoor houden dat die vaststelling juist was.
6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Verzonden: