ECLI:NL:ORBAACM:2019:11

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
AUA2016H00045 (voorheen RvBAz 2016/79786)
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de dienstopdracht en rechtspositie van een ambtenaar in de gevangenisdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Directeur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De zaak betreft de rechtspositie van de geïntimeerde, die als Chef Onderhoud was aangesteld, maar wiens dienstopdracht op 5 oktober 2015 werd ingetrokken. De Directeur had de geïntimeerde meegedeeld dat hij niet langer de werkzaamheden van Chef Onderhoud mocht verrichten, wat leidde tot bezwaar van de geïntimeerde. Het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde de beslissing van de Directeur. De Directeur ging in hoger beroep, waarbij de Raad voor de Rechtspraak de zaak op 15 november 2018 behandelde.

De Raad overweegt dat de dienstopdracht van de Directeur niet kan worden gezien als een definitieve benoeming, aangezien daarvoor een benoemingsbesluit van de Minister vereist is. De Raad stelt vast dat de geïntimeerde feitelijk belast was met de functie van Chef Onderhoud, maar dat er geen rechtsgevolgen aan de dienstopdracht verbonden waren. De Raad concludeert dat de Directeur niet vooruit kan lopen op de uitkomst van de benoemingsprocedure en dat de geïntimeerde niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een definitieve aanstelling. Uiteindelijk verklaart de Raad het hoger beroep gegrond, vernietigt de eerdere uitspraak en verklaart het bezwaar van de geïntimeerde tegen de dienstopdracht ongegrond.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 4 april 2019
Zaaknummer: AUA2016H00045 (voorheen RvBAz 2016/79786)

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

de Directeur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA),

appellant,
gemachtigde: A. Lumenier, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische zaken (DWJZ),
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 23 mei 2016, in zaaknr. GAZA nr. 2015/2412, in het geding tussen:
appellant
en

[geïntimeerde],

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.J. Swaen, advocaat.

Procesverloop

Bij schrijven van 5 oktober 2015 (bekendmaking no. 260-15) is een eerder schrijven van 17 april 2015 (bekendmaking no. 126-15) inzake de plaatsing per 1 mei 2015 van geïntimeerde als Chef Onderhoud bij de DGWA ingetrokken. Diezelfde dag heeft de Directeur van de DGWA (de directeur) geïntimeerde meegedeeld dat hij niet langer de werkzaamheden van Chef Onderhoud mag verrichten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de handeling van appellant van 5 oktober 2015 voor zover deze behelst de beslissing dat geïntimeerde niet langer gerechtigd is de werkzaamheden van de functie Chef Onderhoud te verrichten vernietigd.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en bij schrijven van 9 september 2016 de gronden daarvan aangevuld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend en op 8 november 2018 nog nadere stukken.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2018. Voor appellant is daar verschenen zijn gemachtigde, die tevens gemachtigd was voor de Minister van Justitie (de Minister) het woord te voeren. Geïntimeerde was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de La kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden, of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
1.1
Op grond van artikel 8 van het Landsbesluit gevangeniswezen (het Lbg; AB 2000, no. GT 2) berusten de algemene leiding en het toezicht over alle aangelegenheden van de gevangenis bij de Minister.
Op grond van artikel 9 wordt, onverminderd de door de Minister te geven bevelen, de dienst van de gevangenis door de directeur ervan (de Directeur) geregeld.
Op grond van artikel 28, eerste lid, heeft de Directeur het gezag over het verdere personeel van de gevangenis.
2. Als vaststaand moet worden aangenomen dat geïntimeerde, laatstelijk benoemd in de functie Medewerker Onderhoud bij de DGWA, van 1 mei tot 5 oktober 2015 feitelijk belast is geweest met de hoger gewaardeerde functie Chef Onderhoud.
3. Anders dan appellant betoogt, is de Raad, gelet op de periode dat geïntimeerde feitelijk belast is geweest met de taak waarvoor hij niet is benoemd, met het Gerecht van oordeel dat de als dienstopdracht van appellant te kwalificeren mededeling dat geïntimeerde niet langer de werkzaamheden van Chef Onderhoud mocht verrichten (de dienstopdracht), is aan te merken als een handeling waardoor geïntimeerde rechtstreeks in zijn rechtspositioneel belang is getroffen. Dat de vermelde bekendmakingen mededelingen betreffen waaraan geen rechtgevolgen zijn verbonden, laat onverlet dat tegen de dienstopdracht voor geïntimeerde op grond van artikel 35, eerste lid, van de La het rechtsmiddel van bezwaar bij de Ambtenarenrechter openstond.
4. De Raad overweegt verder dat appellant op grond van de vermelde bepalingen uit het Lbg bevoegd moet worden geacht in het kader van de dagelijkse leiding over de dienst van de gevangenis medewerkers taken toe te delen, onder omstandigheden bijvoorbeeld bij een nog onvervulde vacature ook als die niet binnen de functie waarin zij zijn benoemd vallen. Die bevoegdheid moet echter scherp worden onderscheiden van de aan de Minister en het bevoegde gezag (de Gouverneur) toekomende bevoegdheid de rechtspositie van de betrokken ambtenaar bij beschikking (nader) vast te stellen. Bij wijze van dienstopdracht kan appellant niet vooruitlopen op de uitkomst van de eigenstandige verantwoordelijkheden van onderscheidenlijk de Minister en de Gouverneur bij het vaststellen van de rechtspositie van betrokkene en, nu de ambtenaar geacht moet worden daarmee bekend te zijn, kan hij in beginsel aan een hem begunstigende dienstopdracht niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat die zal worden afgerond met een daarop aansluitende beschikking over zijn rechtspositie.
5. In het licht van wat onder 4 is overwogen, slaagt het betoog van appellant dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de dienstopdracht niet deugdelijk is gemotiveerd en deswege voor vernietiging in aanmerking komt.
Anders dan geïntimeerde meent, strekte de uit de bekendmaking no. 126-15 blijkende aan hem gerichte dienstopdracht niet tot zijn definitieve plaatsing in de functie van Chef Onderhoud. Daartoe was een benoemingsbesluit nodig, waartoe appellant niet bevoegd is. Die bekendmaking kon niet verder strekken, en kan dan ook niet anders worden begrepen, dan als een voorlopige taakstelling in afwachting van een mogelijk landsbesluit ter zake.
Vast is komen te staan dat geïntimeerde, na bekendmaking no. 126-15 een voorstel aan de Minister heeft gedaan tot benoeming van geïntimeerde in de functie van Chef Onderhoud. Nu dat niet heeft geresulteerd in een voordracht van de Minister tot benoeming, laat staan in een daartoe strekkend landsbesluit, heeft geïntimeerde reeds daaraan in redelijkheid de consequentie kunnen verbinden dat de werkzaamheden van geïntimeerde als Chef onderhoud moesten stoppen. Een nadere motivering daarvoor was niet nodig.
In deze procedure is niet aan de orde de vraag of geïntimeerde aanspraak zou kunnen maken op benoeming bij landsbesluit tot Chef Onderhoud, dan wel op toekenning van een waarnemingstoelage bij ministeriële beschikking voor de periode dat hij die taak heeft verricht, zodat de Raad daar niet op in gaat.
6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond moet worden verklaard en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal de Raad het bezwaar van geïntimeerde tegen de dienstopdracht alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
  • verklaarthet hoger beroep
    gegrond;
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar van geïntimeerde tegen de dienstopdracht (strekkende tot beëindiging per 5 oktober 2015 van zijn werkzaamheden als Chef Onderhoud bij de DGWA) alsnog
    ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019 in tegenwoordigheid van, mr. S.N. Aswani, griffier.