ECLI:NL:ORBAACM:2019:10

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
AUA2016H00036
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag wegens poging tot diefstal van straatklinkers door ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De Gouverneur had de appellant, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Werken, met onmiddellijke ingang ontslagen wegens ernstige plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim betrof een poging tot diefstal van straatklinkers op 3 september 2014. De appellant ontkende de beschuldigingen, maar het Gerecht oordeelde dat het onderzoek van de Dienst Openbare Werken voldoende bewijs bood voor de beschuldigingen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat het ontslag niet disproportioneel was, gezien de ernst van het plichtsverzuim. De Raad stelde vast dat de appellant niet integer had gehandeld en dat er geen vertrouwen meer in hem gesteld kon worden als ambtenaar. De Raad wees ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel af, omdat de andere betrokkenen niet dezelfde rol hadden als de appellant. De uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 4 april 2019
Zaaknummer: AUA2016H00036

RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN

Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

wonende in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. D.G. Kock, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 15 februari 2016, in zaaknr. GAZA nr. 2015/1568, in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: M.P. Jansen, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische zaken (DWJZ).

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 19 juni 2015 heeft geïntimeerde appellant met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd en subsidiair hem per die datum eervol ontslag verleend op grond van ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting, nadat die twee keer werd aangehouden, uiteindelijk inhoudelijk behandeld op 15 november 2018. Appellant is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiend nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Op grond van artikel 59, eerste lid, is het de ambtenaar verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
Op grond van artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, kan ontslag als disciplinaire straf worden opgelegd.
2. Appellant was sedert 2004 aangesteld als ambtenaar, en laatstelijk werkzaam in een administratieve functie bij de Dienst Openbare Werken (DOW) te Sabana Blanco. Het aan het strafontslag ten grondslag gelegde ernstige plichtsverzuim betreft het op 3 september 2014 tussen 11:00 en 11:30 uur zonder werkopdracht daartoe aanwezig zijn op het Zand Bedrijf te Tarabana (centrale werk- en opslagplaats van DOW), en de poging aldaar opgeslagen straatklinkers te stelen door die samen met een ‘contratista’ (de contratista) in diens pick-up te laden om mee te nemen voor privégebruik.
Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het door DOW uitgevoerde onderzoek voldoende feitelijke grondslag bood voor het verweten ernstige plichtsverzuim en dat de opgelegde straf daaraan niet onevenredig is.
3. Appellant ontkent dat hij heeft geprobeerd de straatklinkers te stelen. Hij betwist te hebben geweten dat de contratista geen toestemming had om de straatklinkers mee te nemen, zodat hem geen poging tot het stelen ervan mag worden verweten.
Ook naar het oordeel van de Raad kan op grond van de interne memo’s van DOW van 5 en 8 september 2014, met de daarbij gevoegde verklaringen, waaronder die van de beheerder van het Zand Bedrijf, de collega met wie appellant daar naartoe was gereden (de collega) en de contratista, worden aangenomen dat appellant de contratista heeft geholpen met het laden van zijn pick-up met straatklinkers, terwijl hij wist dat die voor privégebruik zouden worden meegenomen. Dat komt neer op de poging de straatklinkers te stelen. De ontkenning daarvan door appellant bestempelt de Raad als ongeloofwaardig, temeer daar zijn achtereenvolgende verklaringen over het voorval tegenstrijdigheden bevatten. Zo heeft hij eerst verklaard dat hij de contratista heeft geholpen met het laden van de straatklinkers, terwijl hij in hoger beroep heeft gesteld dat de pick-up reeds daarmee beladen was, toen hij naar de contratista liep om een praatje met hem te maken. Dat de verklaringen van de collega en de contratista niet overeenstemmen over de uiteindelijke bestemming van de straatklinkers, laat verder onverlet dat daar genoegzaam uit spreekt dat appellant wist dat ze zonder goedvinden van de eigenaar zouden worden meegenomen. Aangenomen kan daarom worden dat hij heeft meegewerkt aan een poging tot het stelen van overheidsgoederen, of die nu voor hemzelf of voor de contratista waren bestemd.
4. Het betoog van appellant dat het Gerecht heeft miskend dat de straatklinkers slechts een zeer geringe waarde vertegenwoordigden, zodat er geen ernstige benadeling was, en de bestraffing daarvan met ontslag dus disproportioneel is, volgt de Raad niet.
Het plichtsverzuim is van dien aard dat geïntimeerde met recht stelt dat er geen vertrouwen meer gesteld kan worden in het integer handelen van appellant als ambtenaar. Voor dit vertrouwen in appellant bestaat te minder grond nu hij ook bij de verantwoording van zijn gedrag geen open kaart heeft gespeeld. Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat het strafontslag een disproportionele reactie is. Dat de twee andere betrokkenen bij het voorval niet de disciplinaire straf van ontslag is opgelegd, noopt niet tot een ander oordeel. De contratista was geen ambtenaar, zodat hem reeds daarom die straf niet kon worden opgelegd en de rol van de collega bij het wegnemen van de klinkers is onduidelijk gebleven, zodat het begrijpelijk is dat hij niet is ontslagen. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit daarop af.
5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.