ECLI:NL:ORBAACM:2018:6

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
AUA2016H00038 (voorheen RvBAz 2016/78599)
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen disciplinaire strafontslag van leerkracht na onherroepelijke veroordeling voor witwassen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een leerkracht die door de Minister van Onderwijs en Gezin is ontslagen na een onherroepelijke veroordeling voor het medeplegen van witwassen. De leerkracht, appellante, was in vaste dienst en kreeg een gevangenisstraf van 416 dagen opgelegd. De disciplinaire straf van ontslag werd opgelegd op basis van ernstig plichtverzuim, dat voortvloeide uit haar veroordeling. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld op 22 november 2017, waarbij zowel appellante als de vertegenwoordiger van de Minister aanwezig waren. De Raad heeft de overwegingen van het Gerecht in Ambtenarenzaken onderschreven en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad concludeert dat de disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is, gezien de functie van leerkracht en de ernst van de gepleegde feiten. De verwijzing door appellante naar andere leerkrachten die geen strafontslag hebben gekregen, werd niet als relevant beschouwd, omdat deze gevallen niet vergelijkbaar zijn. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 25 januari 2018
Zaaknummer: AUA2016H00038 (voorheen RvBAz 2016/78599)

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellante],

wonende in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. P.M.E. Mohamed, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 15 februari 2016, in zaaknr. GAZA nr. 2015/2026, in het geding tussen:
appellante
en

de Minister van Onderwijs en Gezin (de Minister),

geïntimeerde,
gemachtigde: A. Lumenier, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische zaken (DWJZ).

Procesverloop

Bij beschikking van 3 augustus 2015 heeft geïntimeerde aan appellante de disciplinaire straf van ontslag opgelegd (het strafontslag).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2017. Appellante is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellante was in vaste dienst aangesteld als leerkracht in het openbaar onderwijs. Bij onherroepelijk geworden strafvonnis is zij voor het medeplegen van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 416 dagen. Over de strafmaat heeft de strafrechter overwogen dat “in het nadeel van verdachte geldt dat, nadat haar partner (…) wegens invoer van drugs in Duitsland werd aangehouden en veroordeeld en zij op de hoogte was van de illegale activiteiten van haar partner, zij (…) toch op verzoek van haar partner is doorgegaan met het witwassen van gelden en bijhouden van de administratie ter zake van “schuldenaars” van haar partner”. Op grond van deze veroordeling heeft geïntimeerde appellante ernstig plichtverzuim verweten en dit aan het strafontslag ten grondslag gelegd.
2. De Raad ziet in hetgeen appellante in appel heeft aangevoerd geen grond om anders te oordelen dan het Gerecht heeft gedaan en onderschrijft de overwegingen die het Gerecht daartoe heeft gebezigd.
Een onherroepelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van vermelde duur vormt op zichzelf voldoende grond om zeer ernstig plichtverzuim aan te nemen, waaraan de disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is, wat temeer geldt voor de functie van leerkracht, die appellante bekleedde.
De verwijzing door appellante naar andere leerkrachten die ook niet van ‘onbesproken levensgedrag’ zouden zijn, maar aan wie geen strafontslag is opgelegd, noopt niet tot een ander oordeel. Wat daar verder ook van zij, diegenen zijn niet zoals appellante tot gevangenisstraf veroordeeld, zodat het geen gelijke gevallen betreft op grond waarvan het gelijkheidsbeginsel geschonden zou kunnen worden geoordeeld.
Dat appellante naar zij stelt in een financieel zeer lastige situatie is geraakt door het ontslag heeft zij aan zichzelf te wijten en dat kan dan ook niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, die tot een lichtere disciplinaire straf noopte.
3. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.