ECLI:NL:ORBAACM:2018:10

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
RvBAz BON2017H00016
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • J. Sybesma
  • M.B.A. Lieuw-van Gorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen ontslagbesluit wegens ontbreken gronden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire. De minister had bezwaar aangetekend tegen een ontslagbesluit dat op 20 december 2016 was genomen, waarbij hij primair was ontslagen uit 's Rijks dienst met ingang van 1 januari 2017. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de minister op 16 juni 2017 niet-ontvankelijk, omdat de gronden van het bezwaar niet waren ingediend, ondanks een uitnodiging om dit te doen. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak op 13 maart 2018 behandeld. De gemachtigde van de minister heeft op 18 januari 2017 een pro-forma bezwaarschrift ingediend, maar dit bevatte geen inhoudelijke gronden. De Raad overweegt dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn de gronden van het bezwaar heeft ingediend. De Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Wet Ambtenarenrechtspraak 1951 BES, die vereisen dat een bezwaarschrift de gronden moet bevatten.

De Raad concludeert dat het Gerecht in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De omstandigheid dat de gemachtigde nalatig was, vormt geen uitzonderlijke situatie die het Gerecht noopte om van deze bevoegdheid af te zien. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
zittingsplaats Bonaire
Uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellant],

wonend op Bonaire,
appellant,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, in zaaknr. GAZ 2017/1, in het geding tussen:
appellant
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. T.J. Leijsen, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 20 december 2016 heeft geïntimeerde appellant primair de straf van ontslag uit ‘s Rijks dienst met ingang van 1 januari 2017 opgelegd en subsidiair ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (het ontslagbesluit).
Bij uitspraak van 16 juni 2017 (de aangevallen uitspraak) heeft het Gerecht het daartegen door appellant gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant beroep ingesteld bij de Raad.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2018. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de War 1951 BES houdt het bezwaarschrift in de gronden waarop het bezwaar berust.
Op grond van artikel 45 wijst de rechter de inzender van een bezwaarschrift, die de voorschriften van de artikelen 43, tweede lid, of 44 niet in acht heeft genomen op het gepleegde verzuim en nodigt hem uit, dit binnen een bepaalde termijn te herstellen.
Op grond van artikel 46, eerste lid, kan, degene, die niet binnen de door de rechter ingevolge artikel 45 bepaalde termijn het door hem gepleegde verzuim hersteld, zonder dat een nader onderzoek vereist is, in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard worden.
2. Het beroep van appellant richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het Gerecht van het door hem ingediende bezwaarschrift tegen het ontslagbesluit.
2.1
De gemachtigde van appellant heeft op 18 januari 2017 een zogeheten pro‑forma bezwaarschrift (het bezwaarschrift) ingediend tegen het ontslagbesluit. In de kop van het bezwaarschrift staat vermeld: “Pro forma bezwaarschrift ex art. 35 Wet Ambtenarenrechtspraak 1951 BES”. Voorts is in het bezwaarschrift de volgende passage opgenomen. “[Appellant] bereidt thans de inhoudelijke gronden voor tegen het bestreden besluit en zal deze door middel van een aanvullend bezwaarschrift aan Uw Gerecht kenbaar maken zo Uw Gerecht hem zulks toestaat. Redenen waarom [Appellant] uw Gerecht verzoekt hem toe te staan om bij aanvullend bezwaarschrift de inhoudelijke gronden aan te voeren waarop zijn bezwaar tegen het bestreden besluit is gebaseerd.”
2.2
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat. Vaststaat dat het Gerecht appellant bij brief van 19 januari 2017, gericht aan zijn toenmalige advocaat, heeft gewezen op het ontbreken van de gronden van het bezwaar en hem tot en met 10 februari 2017 in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen. Daarbij is hij erop gewezen dat indien het bezwaarschrift niet of niet tijdig wordt “aangevuld”, het niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3 Ter beantwoording ligt hier uitsluitend de vraag voor of het Gerecht bij de aangevallen uitspraak in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij de gronden van het bezwaar niet binnen de op grond van artikel 45 van de War 1951 BES nader gestelde termijn heeft ingediend.
3.1
Volgens bestendige jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ter zake van gelijkluidende bepalingen in het Nederlandse ambtenarenrecht, vgl. ECLI:NL:CRVB:2015:3653, kan bij het niet of niet tijdig herstellen van verzuimen waarop betrokkenen is gewezen en waarvoor hem, onder vermelding van de mogelijke consequentie indien hij niet (tijdig) daaraan gehoor geeft, de gelegenheid is geboden die te herstellen, alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden afgezien van het niet-ontvankelijk verklaren van het rechtsmiddel.
3.2
De omstandigheid dat de toenmalige gemachtigde nalatig was de gronden van het bezwaarschrift in te dienen, vormt geen uitzonderlijke toestand, maar komt volgens evenzeer vaste rechtspraak voor risico van appellant. Verder is niet gebleken van een uitzonderlijke omstandigheid, die het Gerecht noopte tot het afzien van het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid van het niet van gronden voorziene bezwaarschrift.
4. De slotsom is dat het Gerecht in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren. De aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, en J. Sybesma en M.B.A. Lieuw-van Gorp, leden, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.