ECLI:NL:ORBAACM:2017:9

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
RvBAz 2016/78115
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanpassing vaste autotoelage van ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, waarin het verzoek om aanpassing van de vaste autotoelage (vat) met terugwerkende kracht werd afgewezen. De appellante had verzocht om aanpassing van haar vat met ingang van 1 januari 2001, maar het Gerecht oordeelde dat de aanpassing niet voor inhoudelijke beoordeling in aanmerking kwam voor de periode vóór 1 januari 2009. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellante haar verzoek om aanpassing na de circulaire van 9 december 2008 had ingediend, waardoor het beleid van de geïntimeerde, dat geen terugwerkende kracht van meer dan drie jaar toestaat, van toepassing was. De Raad stelde vast dat de Ministerraad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van de hoogte van de kilometervergoeding en de vat, en dat de appellante niet kon aantonen dat zij recht had op een aanpassing van haar vat. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanpassing van de vat in rechte stand kan houden en dat het hoger beroep ongegrond is.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 18 mei 2017
Zaaknummer: RvBAz 2016/78115

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

[…]

wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde mr. L.A. Hernandis,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 4 januari 2016, in zaaknr. Gaza 2015/1266, in het geding tussen:
appellante
en

de Minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken,

Procesverloop

Bij beschikking van 13 mei 2015 heeft geïntimeerde het verzoek van appellante van 27 april 2012, zoals daarna herhaald, om aanpassing van haar vaste autotoelage (vat) met ingang van 1 januari 2001 afgewezen, onder de vermelding dat zij met ingang van 1 juni 2009 in aanmerking zou kunnen komen voor een aanpassing, voor zover zij over een periode van zes maanden een ritadministratie bijhoudt en overlegt aan geïntimeerde (de afwijzing).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante gemaakte bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2017. Appellante was daar aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond artikel 1, eerste lid, van het Landsbesluit vergoeding vervoermiddelen (AB 2001, no. GT 11, het LbVV) kan de betrokken minister aan een ambtenaar voor het gebruik van een eigen auto voor de dienst een vergoeding per maand, dan wel een vergoeding per kilometer (kilometervergoeding) toekennen.
1.1
De wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven, staat vermeld in het Handboek DP&O van 23 september 2009 onder paragraaf 4.1.4.
Volgens deze beleidsregels (de beleidsregels) wordt een autotoelage toegekend aan een ambtenaar als tegemoetkoming in de vervoerskosten en is die afhankelijk van de intensiteit van het gebruik van het eigen vervoermiddel voor de dienst. Na een periode van zes maanden kan afhankelijk van de verreden kilometers worden overwogen of de ambtenaar in aanmerking komt voor een vat, afgeleid van de vastgestelde autokosten vergoedingsschalen (akvs), lopend van Klasse I (van 0 tot 150 km ad Afl. 45,-) tot Klasse XI (meer dan 1.500 km ad Afl. 945,-). Een vat zal niet worden uitbetaald indien de ambtenaar gedurende een periode van ten minste 12 aaneengesloten kalenderdagen geen dienst verricht wegens vakantie, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden of ziekte, verlof wegens langdurige dienst, verlof en/of buiten bezwaar.
1.2
Bij missive van 13 februari 2012 (de missive) heeft de Minister van Algemene Zaken medegedeeld dat bij Ministerraadbeslissing van 19 augustus 2011 is besloten ingaande 1 januari 2011, onder handhaving van de bestaande procedure, zowel de tarieven van de kilometervergoeding als die van de vat te verhogen. Het bedrag van de kilometervergoeding wordt tot Afl. 0,71 verhoogd, terwijl, voor zover hier van belang, de vat eventueel zal worden gewijzigd nadat de betrokkenen over een periode van 6 maanden het aantal gereden kilometers hebben bijgehouden en overgelegd.
2. Geïntimeerde heeft bij beschikking van 14 maart 2001 aan appellante met ingang van 1 augustus 2000 een vat van Afl. 670,- toegekend voor het gebruik van haar eigen vervoermiddel voor de dienst. Appellante meent dat haar vat sedert die toekenning ten onrechte niet is aangepast naar rato van de verhogingen van de kilometervergoeding per 1 januari 2001 van Afl. 0,41 naar Afl. 0,60 en per 1 januari 2011 naar Afl. 0,71. Volgen haar heeft het Gerecht bij de aangevallen uitspraak miskend dat zij er aanspraak op kan maken dat geïntimeerde dit alsnog rechtzet.
3. Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft het Gerecht terecht overwogen dat geïntimeerde zich bij de afwijzing op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanpassing van haar vat niet voor inhoudelijke beoordeling in aanmerking komt voor zover het betreft de periode voor 1 januari 2009.
Dit standpunt is in overeenstemming met het beleid, zoals dat is kenbaar gemaakt bij de circulaire van 9 december 2008, kenmerk DPO/661/08 Geh, over de verlening van terugwerkende kracht aan bevorderingen en toelagen van niet meer dan drie jaren.
Terecht heeft het Gerecht in het door appellante vermelde geval van een oud‑collega wiens autotoelage met terugwerkende kracht tot 2001 werd aangepast, geen grond gezien voor het oordeel dat geïntimeerde dat beleid niet aan appellante mocht tegenwerpen. Anders dan in dat geval was gebeurd, heeft appellante haar verzoek om aanpassing van de vat immers gedaan na de datum van vermelde circulaire. Geïntimeerde heeft ter zitting in dat verband onweersproken gesteld dat dergelijk beleid weliswaar, zoals appellante heeft gesteld, al eerder was geformuleerd, maar dat daar toen niet streng de hand aan werd gehouden, waarna met de vermelde circulaire werd beoogd dat wel te gaan doen, wat ook is uitgevoerd. Reeds gelet daarop kan het geval van de oud-collega niet op een lijn worden gesteld met het geval van appellante, zodat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel daarom niet kan slagen.
4. Het betoog van appellante dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de vat een forfaitair karakter heeft, waardoor van een verplichte koppeling tussen de hoogte van de vat en die van de kilometervergoeding geen sprake kan zijn, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel de afwijzing vernietigd te krijgen.
4.1
Voorop staat dat het Gerecht terecht heeft overwogen dat het LbVV niet strekt tot een aanspraak van de ambtenaar op een volledige vergoeding van alle kosten voor het gebruik van een eigen auto voor de dienst. Bij het vaststellen van de hoogte van de kilometervergoeding, alsmede van de vat beschikt de Ministerraad, die daarover blijkens de stukken besluit, dan ook over een ruime beleidsvrijheid, waarbij rekening kan worden gehouden met velerlei belangen, waaronder met name die van budgettaire aard.
Het gehanteerde systeem van autovergoedingen, zoals dat in de praktijk is vormgegeven door de Ministerraad, is forfaitair van aard, zowel wat betreft de hoogte van de kilometervergoeding, als wat betreft de hoogte van de vat. Ook de kilometervergoeding reflecteert immers niet de werkelijke en actuele kosten voor de betrokkene, alleen al omdat die kosten afhankelijk zijn van individuele en fluctuerende factoren, terwijl de hoogte van de kilometervergoeding generiek en voor langere tijd wordt vastgesteld.
De Raad stelt verder vast dat de onder 1.1 vermelde akvs zijn gebaseerd op de hoogte van de voorheen geldende kilometervergoeding van Afl. 0,60, zodat in het gehanteerde systeem van autovergoedingen wel degelijk, zoals ook redelijkerwijs verwacht mag worden, een koppeling bestaat tussen de vastgestelde kilometervergoeding en de vat. Ook de missive valt zo te begrijpen, dat de verhoging van de kilometervergoeding naar Afl. 0,71 per 1 januari 2011, betekent dat de akvs naar rato van de verhoogde kilometervergoeding per die datum worden aangepast, evenwel onder de restrictie dat die nieuwe akvs alleen worden toegepast, nadat betrokkenen (opnieuw) door gedurende zes maanden een ritadministratie bij te houden en over te leggen, hebben aangetoond hoeveel kilometers zij daadwerkelijk met hun eigen auto voor de dienst rijden. Dat is in overeenstemming met de procedure volgens de beleidsregels om in aanmerking te komen voor een vat, en kan ook niet onredelijk worden geoordeeld, omdat het eraan bijdraagt een vat een deugdelijke grondslag in de realiteit te geven.
De beleidsregels en de actualisering daarvan bij de missive, zijn naar het oordeel van de Raad aldus coherent, praktisch uitvoerbaar en niet onredelijk.
4.2
Gelet daarop heeft geïntimeerde de afwijzing, voor zover het de periode vanaf 1 januari 2009 betreft, kunnen baseren op de beleidsregels en daarbij aan appellante de eis mogen opleggen dat zij eerst zes maanden een ritadministratie moet bijhouden en overleggen, alvorens de haar toegekende VAT vanaf 1 januari 2009 zou kunnen worden aangepast.
5. De slotsom is dat het Gerecht terecht tot het oordeel is gekomen dat de afwijzing in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak kan worden bevestigd en het hoger beroep is ongegrond.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.