ECLI:NL:ORBAACM:2017:17

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
CUR2016H00055
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen disciplinaire maatregel in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, die zijn bezwaar tegen een disciplinaire maatregel niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft een beschikking van de minister van Financiën, die op 8 oktober 2014 aan de appellant de toegang tot alle dienstlokalen van de douane heeft ontzegd. De minister heeft daarbij aangegeven voornemens te zijn om een disciplinaire straf op te leggen. De appellant heeft echter pas op 30 juli 2015 een bezwaarschrift ingediend, wat door het Gerecht als te laat werd beschouwd. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft echter geoordeeld dat de minister verzuimd heeft de beschikking te voorzien van een rechtsmiddelenclausule, waardoor de appellant in het ongewisse verkeerde over het door hem aan te wenden rechtsmiddel. De Raad heeft vastgesteld dat de klachtbrief van de appellant, die op 7 november 2014 is ingediend, als een tijdig bezwaarschrift moet worden aangemerkt. De Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerecht om daar te worden hervat in de stand waarin zij zich bevond, en heeft de aangevallen uitspraak vernietigd. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen kosten zijn gemaakt die daarvoor in aanmerking komen.

Uitspraak

Regelinq Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr 1951)

Uitspraakdatum: 3 oktober 2017
Zaaknummer: RvBAz CUR2016H00055

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKENZittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] wonend in Curaçao,

appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 3 juni 2016, in zaak nr. GAZ 2015/74870, in het geding tussen:
appellant,
en

de minister van Financiën,

geïntimeerde,
gemachtigden mr. S.C. van Lint, advocaat.
RvBAz CUR2016H00055
3 oktober 2017

Procesverloop

Bij brief van 8 oktober 2014 [kenmerk] heeft geïntimeerde met toepassing van artikel 46 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (hierna: de LMA) appellant met ingang van die dag tot nader order de toegang ontzegd tot alle dienstlokalen van de douane. Daarbij heeft geïntimeerde appellant volledigheidshalve geïnformeerd dat hij voornemens is om met toepassing van de artikelen 88 en 89 van de LMA een disciplinaire straf op te leggen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2017, waar appellant en geïntimeerde, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.

Overwegingen

Het Gerecht heeft overwogen dat appellant ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (hierna: de RAr 1951) tegen de beschikking van 8 oktober 2014 binnen dertig dagen een bezwaarschrift bij hem had moeten indienen. Nu appellant eerst op 30 juli 2015 een bezwaarschrift heeft ingediend en is gesteld noch gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk, aldus het Gerecht.
Anders dan het Gerecht is de Raad van oordeel dat appellant moet worden geacht tijdig een bezwaarschrift bij hem te hebben ingediend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.1.
Geïntimeerde heeft verzuimd de beschikking van 8 oktober 2014 te voorzien van een rechtsmiddelenclausule, zodat appellant in het ongewisse verkeerde over het door hem aan te wenden rechtsmiddel. Bij brief van
7 november 2014, blijkens de daarop geplaatste datumstempel bij geïntimeerde ingeboekt op diezelfde dag, heeft appellant onder verwijzing naar de beschikking van 8 oktober 2014 daartegen bij geïntimeerde een klacht ingediend. Hoewel de RAr 1951 niet voorziet in een wettelijke verplichting daartoe, mag van
geïntimeerde worden verwacht dat hij een klacht tegen een door hem op de voet van de LMA genomen beschikking, waarmee geïntimeerde rechtsgevolg beoogt, zonodig zo spoedig mogelijk als bezwaarschrift doorgeleidt naar het Gerecht, waarbij de datum van ontvangst door geïntimeerde van het bezwaarschrift heeft
RvBAz CUR2016H00055 2
3 oktober 2017
te gelden als de datum waarop het bezwaarschrift geacht moet worden te zijn ontvangen bij het Gerecht. Deze doorzendplicht berust op de gedachte dat de betrokken ambtenaar niet het slachtoffer mag worden van de ingewikkelde bevoegdheidsregelingen op het terrein van de rechtsbescherming.
2.2.
Geïntimeerde heeft in het geheel niet gereageerd op de klachtbrief van 7 november 2014 en heeft nagelaten deze brief door te zenden naar het Gerecht om door hem te worden behandeld als bezwaarschrift. Het niet doorzenden levert naar het oordeel van de Raad strijd op met het zorgvuldigheidsbeginsel (vgl. de onderscheiden uitspraken van de Raad van 29 juni 2012; ECLI:NL:ORBANAA:2012:BX4891 en 11 mei 2016 in zaak nr. 2015/73737).
2.3.
In het vorenstaande en in de omstandigheid dat appellant na het indienen van zijn klachtbrief bij geïntimeerde, binnen redelijke tijd zich alsnog met een bezwaarschrift tot het Gerecht heeft gewend, ziet de Raad aanleiding te oordelen dat het Gerecht de datum van ontvangst van de klachtbrief bij geïntimeerde had moeten aanmerken als datum van indiening van het bezwaarschrift bij het
Gerecht.
2.4.
Uit voorgaande volgt dat het Gerecht het op 30 juli 2015 door appellant ingediende bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad zal de zaak op de voet van artikel 127, eerste lid, van de RAr 1951 naar het Gerecht terugwijzen om daar te worden hervat in de stand, waarin zij zich bevond. Daarbij dient het Gerecht in acht te nemen dat de klachtbrief van
7 november 2014 heeft te gelden als een tijdig bij hem tegen de beschikking van
8 oktober 2014 ingediend bezwaarschrift.
2.5.
Voor bespreking van hetgeen appellant tegen de inhoud van de beschikking van 8 oktober 2014 heeft aangevoerd is in deze procedure geen plaats. Evenmin kan de Raad in deze procedure bepalen dat geïntimeerde appellant moet herstellen in zijn functie, zoals door appellant in het hoger beroepschrift is verzocht. Wel zal de Raad het Gerecht verzoeken de teruggewezen zaak met spoed te behandelen.
3. De slotsom is dat het hoger beroep van appellant gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4. Nu niet gebleken is van daarvoor in aanmerking komende kosten, ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
RvBAz CUR2016H00055 3
3 oktober 2017
BeslissingDe Raad:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde aangevallen uitspraak;
III. wijstde zaak
terugnaar het Gerecht om daar te worden hervat in de stand
waarin zij zich bevond.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter en mrs. L.C. Hoefdraad en
J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2017 Verzonden: 3 oktober 2017
RvBAz CUR2016H00055 4