ECLI:NL:ORBAACM:2017:16

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
RvBAz 2014/70934
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtenarenrechtelijke bezwaarschrift tegen fictieve weigering van beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De uitspraak betreft het bezwaar van appellant tegen de weigering van de rechtsvoorganger van de geïntimeerde om te beslissen op zijn verzoek om met terugwerkende kracht tot 30 september 1993 naar schaal 17 te worden bezoldigd. Appellant, die op 12 december 1994 is gepensioneerd als Directeur van het kabinet van de Gevolmachtigd Minister, heeft herhaaldelijk verzocht om deze bezoldiging, maar de rechtsvoorganger van de geïntimeerde heeft op deze verzoeken niet beschikt. Het Gerecht heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant hoger beroep heeft ingesteld.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak op 23 september 2016 behandeld. De Raad oordeelt dat het bezwaar van appellant, dat gericht was tegen de fictieve weigering van de rechtsvoorganger van de geïntimeerde om tijdig een beschikking te nemen, niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De Raad stelt vast dat het bezwaar is ingediend nadat de termijn om in rechte op te komen tegen de weigering was verstreken, zoals bepaald in artikel 42, tweede lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (Rar). De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk, maar benadrukt dat de geïntimeerde nog steeds de plicht heeft om een beschikking te nemen op de verzoeken van appellant, hoewel dit niet meer in rechte kan worden afgedwongen.

De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan als voorzitter en de leden A.R. Ramirez en mr. J. Sybesma, en is openbaar uitgesproken op 10 januari 2017.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951(Rar)
Uitspraakdatum: 10 januari 2017
Zaaknummer: RvBAz 2014/70934

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van

[…]

appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 5 september 2014, in zaaknr. GAZ 2003/113, in het geding tussen:
appellant
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia, advocaat.

Procesverloop

Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen de weigering van de rechtsvoorganger van geïntimeerde te beslissen op zijn verzoek van 3 oktober 2003 om hem met terugwerkende kracht tot 30 september 1993 naar het niveau van schaal 17 te bezoldigen, ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2016. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is voor geïntimeerde zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Appellant is op 12 december 1994 gepensioneerd als ambtenaar in de functie van Directeur van het kabinet van de Gevolmachtigd Minister, tevens plaatsvervangend Gevolmachtigd Minister (de dubbelfunctie), bezoldigd naar schaal 15. Hij heeft (de rechtsvoorganger van) geïntimeerde herhaaldelijk verzocht hem met ingang van 30 september 1993 in verband met de bekleding van de dubbelfunctie te bezoldigen naar schaal 17. Op die verzoeken van 22 oktober 1996, 3 januari 1997 en laatstelijk van 3 oktober 2003 heeft (de rechtsvoorganger van) geïntimeerde niet beschikt.
2. De Raad stelt voorop dat het bezwaar, waar het Gerecht bij de aangevallen uitspraak op heeft beslist, was gericht tegen de weigering tijdig een beschikking te nemen op het laatst vermelde verzoek (de fictieve weigering).
3. Ambtshalve daartoe geroepen, is de Raad van oordeel dat het Gerecht het bezwaar tegen de fictieve weigering niet-ontvankelijk had moeten verklaren, in plaats van op de voet van het bezwaar die te toetsen als ware het de afwijzing van een
Evident is dat het bezwaar is ingediend ver nadat de op grond van artikel 42, tweede lid, van de Rar geldende termijn was verstreken om in rechte op te kunnen komen tegen de weigering te beschikken op het eerst vermelde verzoek van appellant. De latere verzoeken konden vervolgens niet meer bewerkstelligen dat andermaal fictieve weigeringen zouden ontstaan waartegen opgekomen zou kunnen worden bij de rechter teneinde het betrokken bestuursorgaan alsnog tot beschikken te dwingen. Een andere opvatting zou zich niet verdragen met het doel van vermelde bepaling aan dat procedurele middel uitdrukkelijk een termijn te verbinden.
Het vorenstaande doet er overigens niet aan af dat op geïntimeerde nog steeds de plicht rust ten langen leste een beschikking op de verzoeken te nemen, maar dit kan niet meer in rechte worden afgedwongen.
4. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal de Raad het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

Beslissing

De Raad:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak; en
  • verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en A.R. Ramirez en mr. J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.