In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een appellant en het bestuur van het Algemeen Pensioenfonds van Curaçao (APC) over de afwijzing van een verzoek om registratie van de echtgenoot van de appellant als medeverzekerde. De appellant had op 18 december 2013 een verzoek ingediend, dat door het APC op 26 mei 2014 werd afgewezen. De appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde zich onbevoegd om het beroep tegen de gehandhaafde afwijzing te behandelen, omdat het zou zijn gericht tegen een niet op rechtsgevolg gerichte beslissing.
De Raad oordeelde dat het Gerecht ten onrechte onbevoegd was verklaard, omdat het beroep niet direct tegen de afwijzing, maar tegen de gehandhaafde afwijzing was gericht. De Raad stelde vast dat op grond van artikel 91 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (PLv) altijd beroep openstaat tegen een dergelijke beslissing. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van de appellant niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De Raad concludeerde dat de appellant niet tijdig beroep had ingesteld, omdat hij pas op 29 juli 2014 een beroepschrift indiende, terwijl de beroepstermijn van dertig dagen al was verstreken. De Raad benadrukte dat de appellant niet had aangetoond dat hij redelijkerwijs niet tijdig kennis had kunnen nemen van de beschikking.
De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om registratie niet als een beslissing ter uitvoering van de PLv kan worden aangemerkt, omdat er geen expliciete bevoegdheidstoedeling in de PLv is. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen de beschikking niet-ontvankelijk.