In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 december 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in een tussenfunctie als Wachtcommandant Beveiliging werkzaam was. De appellant had verzocht om benoeming tot Ploegleider Beveiliging en bezoldiging naar schaal 8, met terugwerkende kracht naar 1 april 2013. De afwijzing van dit verzoek door de Minister van Justitie werd door het Gerecht in Ambtenarenzaken als ongegrond verklaard, waarop de appellant hoger beroep instelde.
De Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek onterecht was, omdat deze in strijd was met de afwijkende carrièrelijn en artikel 15, tweede lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlands Antillen 2000 (BrKPNA). De Raad stelde vast dat de appellant na drie jaar in de tussenfunctie recht had op benoeming tot Ploegleider Beveiliging en dat hij na maximaal zes jaar aanspraak kon maken op bezoldiging naar schaal 8, tenzij er negatieve beoordelingen waren. Aangezien er geen negatieve beoordelingen waren overgelegd, concludeerde de Raad dat de appellant per 1 april 2011 benoemd had moeten worden tot Ploegleider Beveiliging en dat hem per 1 april 2014 de bezoldiging naar schaal 8 had moeten worden toegekend.
De Raad oordeelde verder dat de appellant op gelijke voet moest worden behandeld als vijf collega’s die na een wachttijd van drie jaar waren bevorderd naar schaal 8. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar van de appellant alsnog gegrond. De Regering werd opgedragen om binnen twee maanden opnieuw op het verzoek van de appellant te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het land Curaçao veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant in bezwaar en hoger beroep.