ECLI:NL:ORBAACM:2017:13

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
RvBAz CUR2016H00051 (voorheen 2016/74516)
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake benoeming en bezoldiging van een politieambtenaar in de functie van Ploegleider Beveiliging

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 december 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in een tussenfunctie als Wachtcommandant Beveiliging werkzaam was. De appellant had verzocht om benoeming tot Ploegleider Beveiliging en bezoldiging naar schaal 8, met terugwerkende kracht naar 1 april 2013. De afwijzing van dit verzoek door de Minister van Justitie werd door het Gerecht in Ambtenarenzaken als ongegrond verklaard, waarop de appellant hoger beroep instelde.

De Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek onterecht was, omdat deze in strijd was met de afwijkende carrièrelijn en artikel 15, tweede lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlands Antillen 2000 (BrKPNA). De Raad stelde vast dat de appellant na drie jaar in de tussenfunctie recht had op benoeming tot Ploegleider Beveiliging en dat hij na maximaal zes jaar aanspraak kon maken op bezoldiging naar schaal 8, tenzij er negatieve beoordelingen waren. Aangezien er geen negatieve beoordelingen waren overgelegd, concludeerde de Raad dat de appellant per 1 april 2011 benoemd had moeten worden tot Ploegleider Beveiliging en dat hem per 1 april 2014 de bezoldiging naar schaal 8 had moeten worden toegekend.

De Raad oordeelde verder dat de appellant op gelijke voet moest worden behandeld als vijf collega’s die na een wachttijd van drie jaar waren bevorderd naar schaal 8. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar van de appellant alsnog gegrond. De Regering werd opgedragen om binnen twee maanden opnieuw op het verzoek van de appellant te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het land Curaçao veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant in bezwaar en hoger beroep.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…],
wonend in Curaçao,
appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 19 februari 2016, in zaak nr. GAZ 2015/74156, in het geding tussen:
appellant,
en

de Minister van Justitie,

geïntimeerde,
gemachtigde mr. F.R. Brouwer, advocaat.

Procesverloop

Bij brief van 26 mei 2015 (de afwijzing) heeft geïntimeerde afwijzend gereageerd op het verzoek (het verzoek) van appellant om hem per 1 april 2013 te benoemen in de functie van Ploegleider Beveiliging bij de Landelijk Beveiligingsdienst (LBD) en te bezoldigen naar schaal 8.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant daartegen ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2017, waar appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van geïntimeerde zijn verschenen.

Overwegingen

Ambtshalve oordeel over het tot beslissen bevoegde gezag
1. De Raad stelt ambtshalve voorop dat hij van oordeel is dat niet geïntimeerde, maar de Regering van Curacao (de Regering) bevoegd was te beslissen op het verzoek en overweegt daartoe als volgt.
1.1
Op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) is de Regering het bevoegde gezag over de ambtenaren. Op grond van artikel 3 van de Lma kan bij een landsverordening of uit kracht daarvan gegeven voorschriften daarvan worden afgeweken. Bij artikel 1 van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlands Antillen 2000 (P.B. 2000, no. 80; het BrKPNA) is geïntimeerde als het bevoegde gezag aangewezen. Die bepaling in een Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, biedt echter geen grondslag om af te doen aan het op grond van het rechtszekerheidsbeginsel geldende uitgangspunt dat over de aanstelling, bevordering en het ontslag van alle ambtenaren bij door de Regering vast te stellen Landsbesluit moet worden beslist. Blijkens de Nota van Toelichting op artikel 1 van het BrKPNA is dat door de wetgever ook niet beoogd, maar is daarmee beoogd het bevoegde gezag over de politieambtenaren alleen op onderdelen, met name ten aanzien van voor de politieambtenaar minder cruciale beslissingen, bij geïntimeerde neer te leggen.
Uit voorgaande volgt dat de Raad thans van oordeel is dat de Regering bij Landsbesluit over benoeming, bevordering en ontslag van politieambtenaren dient te beslissen.
1.2
Nu de afwijzing van het verzoek evenzeer een beslissing over een bevordering van een politieambtenaar betreft, moet hier worden geoordeeld dat de bevoegdheid tot het geven van de afwijzing toekwam aan de Regering en niet aan geïntimeerde. De afwijzing is dan ook onbevoegd gegeven. Het Gerecht heeft dat niet onderkend en de afwijzing ten onrechte niet op die grond vernietigd. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd en doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal de Raad het bezwaar tegen de afwijzing alsnog gegrond verklaren en de afwijzing vernietigen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van geïntimeerde desgevraagd verklaard dat hij ook voor de Regering kan optreden en dat de Regering de rechtsgevolgen van de afwijzing voor haar rekening wil nemen. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek geheeld, zodat de Raad in het navolgende zal bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand te laten.
Toetsing van de afwijzing
2. Op grond van artikel 15, eerste lid, van het BrKPNA wordt bij de indiensttreding of de overgang naar een andere functie de bezoldigingsschaal bepaald met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmee de betrokken ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak wordt belast. Op grond van het tweede lid kan daarvan worden afgeweken, indien het niet voldoen aan de opleidingseisen of gebrek aan ervaring met betrekking tot de arbeid die betrokkenen in de functie moet verrichten, de verwachting aannemelijk maakt dat zijn wijze van functioneren zich tegen de toepassing van die bepaling vooralsnog verzet. In dat geval kan de bezoldigingsschaal bepaald worden en gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren bepaald blijven op ten hoogste twee volgnummers beneden de schaal die met toepassing van het eerste lid in aanmerking zou komen. Indien het functioneren van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak aan het einde van het genoemde tijdvak de toepassing van het eerste lid nog niet toelaat, wordt hij geplaatst in een functie waarvan de aard en het niveau in overeenstemming is met de schaal volgens welke hij bezoldigd wordt, of wordt hem ontslag aangezegd.
2.1
In afwijking van de carrièrelijn voor LBD-personeel (de carrièrelijn) is op 16 februari 2010 door de Raad van Ministers van het voormalige land de Nederlandse Antillen met ingang van de datum van de instelling van de LBD bij de Centrale Politiedienst tussen de functie van Medewerker Beveiliging (schaal 4-6) en Ploegleider Beveiliging (schaal 8) de tussenfunctie van Wachtcommandant Beveiliging (schaal 7) ingesteld (de afwijkende carrièrelijn). Voor zover hier van belang is daarbij bepaald dat de Wachtcommandant Beveiliging (de tussenfunctie), die na een tijdvak van ten hoogste drie jaren nog niet voldoet aan het functieprofiel van Ploegleider Beveiliging, maar heeft aangetoond over het potentieel te beschikken om door te groeien, met toepassing van artikel 15, tweede lid van het BrKPNA in de functie van Ploegleider (lees: dient) te worden benoemd. Sedertdien is, ook na de overgang naar het land Curaçao, uitvoering gegeven aan de afwijkende carrièrelijn.
3. Appellant is met ingang van 1 april 2008 in de tussenfunctie benoemd en is daarin thans nog werkzaam, bezoldigd naar schaal 7.
4. Naar het oordeel van de Raad moet de afwijkende carrièrelijn zo begrepen worden dat degene die drie jaar in de tussenfunctie heeft gefunctioneerd benoemd moet worden tot Ploegleider Beveiliging, waarna hem met toepassing van artikel 15, tweede lid, van het BrKPNA na maximaal drie jaar in die functie de bijbehorende schaal 8 dient te worden toegekend. Na maximaal zes jaar kan degene die als Wachtcommandant Beveiliging werd aangesteld dus aanspraak maken op bezoldiging naar schaal 8. Daarop zal slechts een uitzondering zijn toegelaten voor zover uit een op grond van Hoofdstuk II, paragraaf 5, van het BrKPNA vastgestelde beoordeling zou blijken dat diegene voor het einde van die zes jaar daartoe ongeschikt is geacht.
De tussenfunctie is immers precies dat: een functie die als opstap dient naar de volledige invulling van de functie van Ploegleider Beveiliging, terwijl reeds feitelijk leiding wordt gegeven aan een wachtgroep. Van de Regering mag verwacht worden dat aan dit traject inhoud wordt gegeven en dat daartoe tussentijds functioneringsgesprekken worden gehouden en beoordelingen worden vastgesteld. Bij gebreke van een negatieve beoordeling in die zes jaar moet degene die de tussenfunctie zolang heeft vervuld worden verondersteld, zonder dat daarvoor nog een beoordeling is vereist, de functie van Ploegleider Beveiliging op het gewenste niveau te kunnen invullen en hij moet daar dan ook naar de bijbehorende schaal voor worden bezoldigd.
Een andere uitleg van de afwijkende carrièrelijn zou zich niet verdragen met artikel 15, tweede lid, van het BrKPNA, waarbij immers is gewaarborgd dat politieambtenaren uiteindelijk bezoldigd moeten worden naar de schaal waarop de functie die zij vervullen is gewaardeerd.
4.1
Nu geen beoordelingen zijn overgelegd, moet worden aangenomen dat appellant de functie van Ploegleider Beveiliging na zes jaar op het gewenste niveau kon invullen. Appellant had dan ook per 1 april 2011 moeten worden benoemd tot Ploegleider Beveiliging en vervolgens had hem niet later dan per 1 april 2014 de bezoldiging naar schaal 8 moeten worden toegekend. Hieruit volgt dat de afwijzing op het verzoek onjuist is, want in strijd met de afwijkende carrièrelijn en artikel 15, tweede lid, van het BrKPNA.
5. Verder heeft appellant naar het oordeel van de Raad terecht een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar vijf collega’s, die uiteindelijk na uitspraak van de ambtenarenrechter met slechts drie jaar vertraging, en dus niet met de maximale vertraging van zes jaar, vanuit de tussenfunctie naar Ploegleider Beveiliging, bezoldigd naar schaal 8, zijn bevorderd.
Appellant had samen met die collega’s om de bevordering verzocht. Niet is gebleken dat appellant zich anders van hen onderscheidde dan doordat zij vijf jaar in de tussenfunctie waren benoemd op het moment dat hij dat drie jaar was. Nu de Regering zich heeft neergelegd bij de uitkomst van de gerechtelijke procedure dat de vijf collega’s na een wachttijd van drie jaar reeds bevorderd dienden te worden naar schaal 8, vormt dat onderscheid rechtens geen grond meer om appellant niet op één lijn te stellen met die collega’s. Dat de Regering de beslissing ten aanzien van die vijf collega’s achteraf als onjuist bestempelt, laat onverlet dat appellant als onderdeel van die groep aanspraak kan maken op dezelfde gunstige behandeling. Die is overigens niet in strijd met de betrokken voorschriften, omdat de vertragingstermijn van zes jaar een maximum termijn betreft en het de Regering vrijstaat een kortere termijn te hanteren, zoals zij uiteindelijk heeft gedaan bij de vijf collega’s.
6. De slotsom is dat de rechtsgevolgen van de afwijzing niet in stand kunnen blijven, zodat de Regering opnieuw op het verzoek zal hebben te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De Raad zal hiervoor een termijn van twee maanden stellen.
7. De Raad ziet aanleiding het land Curaçao te veroordelen tot het betalen van de proceskosten van appellant in bezwaar en hoger beroep als hierna te melden.

Beslissing

De Raad:
  • verklaarthet hoger beroep
    gegrond;
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar alsnog
    gegrond;
  • vernietigtde afwijzing;
  • bepaaltdat de Regering binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak opnieuw op het verzoek beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelthet land Curacao tot betaling aan appellanten van NAf 2.800,- (zegge: tweeduizend achthonderd gulden) ter zaken van zijn proceskosten in bezwaar en beroep, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.