In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten, waarin het bezwaar van de appellante tegen een disciplinaire straf van ontslag niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellante had op 2 april 2014 een strafontslag opgelegd gekregen, waarvan de beschikking op 28 oktober 2014 aan haar was uitgereikt. De uitspraak van het Gerecht, gedateerd 24 augustus 2015, werd door de appellante bestreden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de datum van indiening van het hoger beroep, die op 22 september 2015 was, tijdig was, aangezien deze binnen dertig dagen na de aangevallen uitspraak viel.
De Raad stelt vast dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de appellante was gebaseerd op de stelling dat zij eerst bezwaar had moeten maken bij het bevoegd gezag, hetgeen zij had nagelaten. De Raad wijst erop dat artikel 17, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) niet voorziet in een algemene regeling voor administratief beroep tegen alle beschikkingen die op grond van de Lma worden genomen. De Raad concludeert dat de bepaling enkel van toepassing is op beschikkingen die onder het specifieke hoofdstuk van de Lma vallen, en dat de situatie van de appellante niet onder deze bepaling valt.
De Raad benadrukt verder dat er een zorgvuldigheidsbeginsel bestaat voor bestuursorganen, wat ook geldt voor de rechter. Dit houdt in dat de rechter, indien hij van oordeel is dat een geschrift ten onrechte aan hem is geadresseerd, dit onverwijld naar de juiste geadresseerde moet doorzenden. In dit geval was er sprake van een onjuiste rechtsmiddelenclausule onder het ontslagbesluit, wat de doorzendplicht van de rechter bevestigt. Uiteindelijk vernietigt de Raad de aangevallen uitspraak, verklaart het bezwaar alsnog ontvankelijk en wijst de zaak terug naar het Gerecht voor verdere behandeling.