ECLI:NL:ORBAACM:2017:11

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
RvBAz 2014/76289
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslagbesluit en ontvankelijkheid bezwaar in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten, waarin het bezwaar van de appellante tegen een disciplinaire straf van ontslag niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellante had op 2 april 2014 een strafontslag opgelegd gekregen, waarvan de beschikking op 28 oktober 2014 aan haar was uitgereikt. De uitspraak van het Gerecht, gedateerd 24 augustus 2015, werd door de appellante bestreden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de datum van indiening van het hoger beroep, die op 22 september 2015 was, tijdig was, aangezien deze binnen dertig dagen na de aangevallen uitspraak viel.

De Raad stelt vast dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de appellante was gebaseerd op de stelling dat zij eerst bezwaar had moeten maken bij het bevoegd gezag, hetgeen zij had nagelaten. De Raad wijst erop dat artikel 17, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) niet voorziet in een algemene regeling voor administratief beroep tegen alle beschikkingen die op grond van de Lma worden genomen. De Raad concludeert dat de bepaling enkel van toepassing is op beschikkingen die onder het specifieke hoofdstuk van de Lma vallen, en dat de situatie van de appellante niet onder deze bepaling valt.

De Raad benadrukt verder dat er een zorgvuldigheidsbeginsel bestaat voor bestuursorganen, wat ook geldt voor de rechter. Dit houdt in dat de rechter, indien hij van oordeel is dat een geschrift ten onrechte aan hem is geadresseerd, dit onverwijld naar de juiste geadresseerde moet doorzenden. In dit geval was er sprake van een onjuiste rechtsmiddelenclausule onder het ontslagbesluit, wat de doorzendplicht van de rechter bevestigt. Uiteindelijk vernietigt de Raad de aangevallen uitspraak, verklaart het bezwaar alsnog ontvankelijk en wijst de zaak terug naar het Gerecht voor verdere behandeling.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak (RAr)

Uitspraakdatum: 1 februari 2017
Zaaknummer: RvBAz 2014/76289

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Sint Maarten
Uitspraak op het hoger beroep van

[…]

wonend in Sint Maarten,
appellante,
gemachtigde: mr. D.C. Daal, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten, van 24 augustus 2015, in zaaknr. GAZ 35/14, in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Sint Maarten,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R. Gibson jr., advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 2 april 2014, aan appellante uitgereikt op 28 oktober 2014, heeft geïntimeerde haar de disciplinaire straf van ontslag opgelegd (het strafontslag).
Bij uitspraak van 24 augustus 2015 (de aangevallen uitspraak) heeft het Gerecht het daartegen door appellante gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2016. Daar is appellante, bijgestaan door haar gemachtigde, verschenen. Geïntimeerde werd daar vertegenwoordigd door mr. C.M.P. van Hees, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad stelt voorop dat ter griffie op het beroepschrift is aangetekend dat het per telefax is ingediend op 22 september 2015. Dat is dan ook de datum die heeft te gelden als datum van indiening van het hoger beroep, dat dus binnen dertig dagen na de datum van de aangevallen uitspraak en daarmee tijdig is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen het strafontslag niet-ontvankelijk geoordeeld, omdat zij op grond van artikel 35, vijfde lid, van de RAr in samenhang met artikel 17, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) daartegen eerst bezwaar bij geïntimeerde zou hebben moeten maken, wat zij heeft nagelaten.
3. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen bij zijn uitspraak van 1 maart 2016, in de zaak met kenmerk RvBAz 2015/74899, voorziet artikel 17, eerste lid, van de Lma niet in een algemene regeling die tegen alle op grond van de Lma genomen als beschikking aan te merken beslissingen administratief beroep openstelt bij het bevoegd gezag. Deze bepaling is als sluitstuk van Hoofdstuk III “Beoordeling en ranglijst” opgenomen en de werking ervan moet dan ook geacht worden te zijn beperkt tot de beschikkingen die dat tot onderwerp hebben, althans hun grondslag vinden in bepalingen uit dat hoofdstuk. Niet valt immers in te zien waarom een algemene regeling van administratief beroep, die betrekking zou hebben op alle beschikkingen die op grond van de Lma worden genomen, onder dit hoofdstuk met een specifiek onderwerp zou worden geplaatst. De Raad wijst erop op dat bij een andere lezing deze bepaling ook onverenigbaar is met artikel 89, zesde lid, van de Lma, waarin staat dat indien de strafoplegging plaatsvindt door een bij landsbesluit daartoe aangewezen functionaris, binnen 14 dagen na ontvangst daarvan bij het bevoegd gezag schriftelijk beroep van de betrokkene openstaat. Beide bepalingen voorzien erin dat beschikkingen die niet door het bevoegd gezag zijn genomen, alvorens ze aan de rechter te kunnen voorleggen, eerst nog door het bevoegd gezag heroverwogen kunnen worden. Nu in dit geval geïntimeerde het bevoegd gezag is en zelf het ontslagbesluit heeft genomen, bestaat die noodzaak hier niet en doet de situatie, waarop artikel 35, vijfde lid, van de RAr ziet, zich dan ook niet voor.
De Memorie van Toelichting op de Lma, waarnaar geïntimeerde heeft verwezen, ter ondersteuning van zijn verweer dat artikel 17, eerste lid, van de Lma wel degelijk ziet op alle door het bevoegd gezag op grond van de Lma genomen beschikkingen, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Bij deze rechtsbeschermingsbepaling is niet doorslaggevend de kennelijke bedoeling die de wetgever heeft gehad met het inlassen daarvan in de Lma, maar wat de betrokkenen zonder kennisneming daarvan redelijkerwijs rechtstreeks uit de wet (hebben) kunnen begrijpen. Het zij herhaald, hier is de plaatsing onder het desbetreffende Hoofdstuk doorslaggevend. Dat bij Landsbesluit houdende algemene maatregelen van 24 augustus 2016 – nota bene: bijna twee jaar na het strafontslag – invulling is gegeven aan het bepaalde bij artikel 17, tweede lid, van de Lma, dat regels moeten worden gesteld over de indiening, de behandeling en de beoordeling van de bezwaarschriften, werpt hierop geen ander licht. Die regeling is niet bepalend voor de uitleg van artikel 17, eerste lid, maar de reikwijdte ervan is afhankelijk van de rechtens juiste uitleg van artikel 17, eerste lid, van de Lma.
De Raad voegt aan het voorgaande nog toe dat het rechtszekerheidsbeginsel, als algemeen beginsel van behoorlijke regelgeving, eraan in de weg staat een rechtsbeschermingsbepaling met algemene strekking te plaatsen in een deel van een wet dat blijkens het kopje van dat deel betrekking heeft op een bijzonder onderwerp, niet zijnde de rechtsbescherming. De Raad legt artikel 17, eerste lid, van de Lma dan ook in overeenstemming met wat het rechtszekerheidsbeginsel vereist zo uit dat deze bepaling alleen betrekking heeft op de beslissingen genomen op de voet van de artikelen die onder het betrokken Hoofdstuk zijn geschaard.
4. De Raad ziet hier nog aanleiding ten overvloede het volgende op te merken. Volgens zijn bestendige rechtspraak bestaat er in beginsel op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel een doorzendplicht voor bestuursorganen. Anders dan geïntimeerde kennelijk meent, bestaat die doorzendplicht ook voor het Gerecht, en wel omdat uiteraard ook de rechter bij de hem toegemeten taak gebonden is aan het algemeen rechtsbeginsel van zorgvuldige taakuitoefening, wat onder meer inhoudt dat hij door justitiabelen aan hem geadresseerde geschriften, indien hij van oordeel is dat die rechtens ten onrechte aan hem zijn geadresseerd, onverwijld naar de kennelijk wel juiste geadresseerde doorzendt. Die plicht bestond in dit geval al helemaal, omdat onder het ontslagbesluit een onjuiste rechtsmiddelenclausule stond vermeld.
5. Uit het voorgaande volgt dat het primaire betoog van appellante dat het Gerecht aan haar niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante een onjuiste uitleg van artikel 17, eerste lid, van de Lma ten grondslag heeft gelegd, slaagt. Nu overigens niet is gebleken dat het bezwaar om een andere reden niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, zal de Raad alsnog bepalen dat het bezwaar ontvankelijk is te achten en de zaak met toepassing van artikel 127, eerste lid, van de RAr naar het Gerecht terugwijzen om te worden hervat in de stand, waarin zij zich bevond.
6. Geïntimeerde, die het standpunt heeft ingenomen dat het bezwaar terecht niet‑ontvankelijk was verklaard, dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van appellante in hoger beroep te worden veroordeeld, als na te melden.

Beslissing

De Raad:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het bezwaar alsnog ontvankelijk;
  • wijst de zaak terug naar het Gerecht om te worden hervat in de stand, waarin zij zich bevond; en
  • veroordeelt het land Sint Maarten tot betaling van de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van USD 872,- (zegge: achthonderden tweeënzeventig dollars), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan appellante.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.