ECLI:NL:OGHNAA:2010:BP1173

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-2230/06-H-103/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid door te late betaling griffiegeld

In deze Arubaanse zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 14 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de appellant, die in eerste aanleg was veroordeeld. De appellant had op 30 september 2009 een akte van hoger beroep ingediend, maar het griffiegeld was te laat betaald. Volgens artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vervalt het hoger beroep indien het griffierecht niet tijdig is voldaan. De griffier had het griffierecht op 11 november 2009 getaxeerd op Afl. 1.500,-, maar de betaling vond pas op 23 november 2009 plaats, wat te laat was. Hierdoor werd het hoger beroep als vervallen beschouwd, en de grieven behoefden geen verdere beoordeling.

De appellant kreeg echter de gelegenheid om zich uit te laten over de mogelijkheid dat zijn gemachtigde een rekening-courant bij de griffie had, wat de situatie zou kunnen veranderen. Het Hof heeft de zaak naar de rolzitting van 18 januari 2011 verwezen voor deze uitlating. De beslissing om het hoger beroep als vervallen te beschouwen, werd genomen in het licht van de strikte handhaving van de regeling omtrent griffierechten, die sinds 1 augustus 2009 van kracht was. De uitspraak werd gedaan door de rechters J. de Boer, P.E. de Kort en H.J. van Kooten, en is openbaar uitgesproken in Aruba.

Uitspraak

Registratienummer: AR-2230/06-H-103/10
Uitspraak: 14 december 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[appellant],
wonend te Aruba,
voorheen eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen
1. [geïntimeerde],
wonend te Aruba,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.R.C. Brown,
en
2. de naamloze vennootschap NEW INDIA INSURANCE REPRESENTATIVE N.V.,
gevestigd te Aruba,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.J.M. Lotter Homan.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, verder: GEA, wordt verwezen naar de tussen partijen gewezen vonnissen van 7 november 2007 en 19 augustus 2009. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2 Appellant is in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis van 19 augustus 2009 door indiening op 30 september 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij zijn op 11 november 2009 ingediende memorie van grieven heeft appellant drie grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de vonnissen a quo zal vernietigen en de vordering van appellant alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3 Geïntimeerden sub 1 en 2 hebben respectievelijk op 8 en 7 januari 2010 een memorie van antwoord ingediend.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd. De gemachtigden hebben vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Artikel 270 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt dat, indien binnen de voor indiening van de memorie van grieven gestelde termijn geen vooruitbetaling plaatsvindt van het door de griffier getaxeerde bedrag aan kosten en vast recht, het hoger beroep vervalt en de aantekening in het algemeen register van de verklaring waarbij hoger beroep is ingesteld wordt doorgehaald. Blijkens een aantekening van de griffier op het faxexemplaar van de memorie van grieven, is het bedrag aan vast recht in deze zaak op 11 november 2009 getaxeerd op Afl. 1.500,-. Blijkens aantekening op het andere exemplaar van de memorie van grieven heeft betaling van het griffierecht plaatsgevonden op 23 november 2009.
2.2 Bij schrijven van 8 juli 2009, mede gericht aan de advocatuur, is zijdens het Hof aangekondigd dat de regeling van artikel 270 lid 5 Rv bij beroepen ingesteld vanaf 1 augustus 2009 strikt zal worden gehandhaafd. Het onderhavige hoger beroep dateert van na die datum. Gelet op de datum van indiening van de akte van appel en de ingevolge artikel 270 lid 5 Rv hier toepasselijke termijn van zes weken, moest het griffierecht uiterlijk op 11 november 2009 worden betaald. De betaling op 23 november 2009 was derhalve te laat. Het hoger beroep moet dan ook als vervallen worden beschouwd. De grieven behoeven aldus geen beoordeling.
2.3 Het voorgaande zou anders kunnen zijn indien de gemachtigde van appellant een rekening-courant heeft bij de griffie (GHVJNAA 8 juni 2004, TAR 2007/4 p.252-253). Appellant zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten of zijn gemachtigde op 11 november 2009 al dan niet een rekening-courant had bij de griffie en wat daarvan volgens hem de consequenties zijn, waartoe de zaak naar de rol zal worden verwezen, onder ambtshalve peremptoirstelling. Geïntimeerden zullen vervolgens bij antwoordakte kunnen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing:
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van het Hof in Aruba van 18 januari 2011 voor akte houdende uitlating als bedoeld onder 2.3 zijdens appellant;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, P.E. de Kort en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 14 december 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.