ECLI:NL:OGHNAA:2010:BO7485

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 89/05-H-188/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht in civiele procedure omtrent geweldstoepassing en strafvorderlijk dwangmiddel

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, stond de vraag centraal of de schade die door een burger is geleden als gevolg van een geweldsfeit vergoed moet worden. Het Hof had eerder in een tussenvonnis van 8 mei 2009 de geïntimeerde in staat gesteld om te bewijzen dat de geweldstoepassing buiten het kader van een strafvorderlijk dwangmiddel heeft plaatsgevonden. Echter, het Hof oordeelde dat deze bewijsopdracht aan de verkeerde partij was gegeven, conform de hoofdregel van artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Normaal gesproken beslist de burgerlijke rechter over schadevergoeding in dergelijke gevallen.

Het Hof heeft het Land, dat als appellant optreedt, opgedragen te bewijzen dat de schade het gevolg is van de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel. Dit besluit werd genomen om te voorkomen dat er op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou worden gedaan. Het Hof benadrukte dat de eisen van een goede procesorde vereisen dat het Hof terugkomt op de eerdere bewijsopdracht, zodat de procedure op een juiste manier kan worden voortgezet.

De procedure heeft al een aanzienlijke tijd geduurd, en het Hof heeft besloten dat partijen slechts één keer de kans krijgen om zich uit te laten over de mogelijkheid om nieuw bewijs in te brengen. Dit houdt in dat partijen in hun akte moeten aangeven of zij nieuwe getuigen willen horen en, indien van toepassing, de namen van deze getuigen moeten vermelden. Het Hof heeft de verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat er nog geen definitieve uitspraak is gedaan over de zaak.

Uitspraak

UITSPRAAK: 1 oktober 2010
ZAAKNR.: AR 89/05-H-188/08
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de openbare rechtspersoon DE NEDERLANDSE ANTILLEN,
waarvan de zetel is gevestigd op Curaçao,
voorheen gedaagde sub 2, thans appellant,
gemachtigden: mrs. M. Le Poole en T.E. Matroos,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Saint Martin,
voorheen eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.E.S. Moenir-Alam.
Appellant wordt hierna het Land, geïntimeerde wordt hierna [geïntimeerde], genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Naar aanleiding van het door het Hof in deze zaak op 8 mei 2009 gewezen tussenvonnis is op 26 augustus 2009 een getuige gehoord en zijn op 12 maart 2010 twee getuigen gehoord. De van die verhoren opgemaakte processen-verbaal bevinden zich bij de stukken. Partijen hebben vervolgens gelijktijdig een conclusie na enquête genomen, waarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
De rechters die dit vonnis niet wijzen, maar wel mede de eerdere in deze zaak uitgesproken vonnissen hebben meegewezen en/of de rechters die de getuigen hebben gehoord, zijn geen lid meer van dit Hof, zodat zij dit vonnis niet kunnen meewijzen.
2. De verdere beoordeling
2.1.1 In het tussenvonnis van 8 mei 2009 heeft het Hof [geïntimeerde] in staat gesteld om te bewijzen dat de in het vonnis van 12 december 2008 onder 4.1.1 omschreven geweldstoepassing heeft plaatsgevonden buiten het kader van een strafvorderlijk dwangmiddel.
Deze bewijsopdracht is gelet op de hoofdregel van art. 129 Rv aan de verkeerde partij gegeven (en daarom onjuist geformuleerd). In een geval als het onderhavige dient er immers van te worden uitgegaan dat de beoordeling van de vraag of schade door een burger opgelopen door een geweldsfeit vergoed moet worden, dient te geschieden ten overstaan van de burgerlijke rechter. Waar het Land stelt dat de schade is geleden ten gevolge van de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel zodat de schadevordering door de strafrechter moet worden beoordeeld, is het aan het Land om dat te bewijzen.
Het Hof komt dan ook terug op deze bewijsopdracht en zal het Land opdragen bewijs te leveren zoals hierna in het dictum is vermeld. Voor zover de in het tussenvonnis van 8 mei 2009 gegeven bewijsopdracht een bindende eindbeslissing moet worden genoemd, is het Hof van oordeel dat de eisen van een goede procesorde met zich brengen dat het Hof op deze bewijsopdracht terugkomt, zodat kan worden voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan (vergelijk HR 23 november 2007 en 25 april 2008, resp. NJ 2008, 552 en 553).
2.1.2 Het Hof acht het niet uitgesloten dat geen der partijen andere bewijsmiddelen heeft dan de reeds voorgebrachte bewijsmiddelen. Om die reden zullen partijen allereerst de gelegenheid krijgen om zich bij akte uit te laten over de vraag of zij de gelegenheid wensen om nieuw bewijs in te brengen. Indien zij die gelegenheid wensen, dienen zij in de door hen te nemen akte meteen de bewijsmiddelen (dus bijvoorbeeld de namen van eventueel te horen getuigen), te vermelden.
2.2 Gelet op de duur die de procedure reeds kent en het stadium waarin deze verkeert, zal het Hof partijen slechts één keer de kans geven om zich uit te laten.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
stelt het Land in staat om te bewijzen dat de onder 4.1.1 in het vonnis van 12 december 2008 omschreven geweldstoepassing het gevolg was van de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel;
stelt partijen in staat om zich bij akte, gelijktijdig te nemen, uit te laten over de vraag of zij nieuwe bewijsmiddelen wensen in te brengen en, zo ja, welke bewijsmiddelen dat zijn, waarbij, indien een partij nieuwe getuigen wenst te horen, de namen van die getuigen in de akte vermeld moeten worden;
bepaalt dat partijen slechts één maal de gelegenheid krijgt om de betreffende akte te nemen en wel te rolle van 5 november 2010, P3;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 1 oktober 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.