Registratienummer AR 49/05 – H. 82/09
Uitspraak: 1 oktober 2010
VONNIS GEWEZEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK
HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
1. [Y.H.], wonende op Sint Maarten,
2. [S.H.], wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
hierna te noemen: de kinderen [xxx],
beiden te dezer zake domicilie gekozen hebbend ten kantore van haar gemachtigden,
oorspronkelijk eiseressen in conventie, gedaagden in reconventie, thans appellanten,
gemachtigden: mr. Errol J. Maduro en Edwin I. Maduro,
[geïntimeerde],
hierna te noemen: [geïntimeerde],
wonende op Saint Martin,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries en G. Bell.
Verder verloop van de procedure
1.1. Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 7 mei 2010.
1.2. De kinderen [xxx] hebben op 25 juni 2010 een akte uitlating na tussenvonnis, met producties, genomen.
1.3. [geïntimeerde] heeft op 27 augustus 2010 een antwoord akte na tussenvonnis, met producties, genomen.
1.4. Partijen hebben wederom om vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid in hoger beroep
2.1. Het hoger beroep van de kinderen [xxx] ([Y. en S.]) is te laat.
<i>Ten aanzien van [Y.]</i>
2.2. [Y.] was van 14 januari 2005 tot 18 februari 2010 ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van het Eilandgebied Sint Maarten op het adres [adres] (productie 1 bij antwoord akte na tussenvonnis in hoger beroep).
2.3. Weliswaar heeft mr. Errol J. Maduro bij zijn brief van 2 april 2008 aan het GEA, waarin hij desisteerde als gemachtigde, medegedeeld – tussen haakjes – dat [Y.] al sinds meer dan een jaar verbleef in de USA en bereikbaar was op een bepaald telefoonnummer, maar het adres van haar dat hij in die brief doorgaf bleef [adres] (productie 35 bij akte uitlating na tussenvonnis in hoger beroep).
2.4. Naar dit adres heeft de griffier, met een begeleidende dienstbrief d.d. 6 oktober 2008, het eindvonnis van 26 augustus 2008 gezonden per ‘elite post’ (‘Datum verzendstuk 21-10-08’ en ‘Datum van aflevering 24-10-08’). Onder ‘Handtekening Geadresseerde’ is voor ontvangst getekend (productie 38-B bij akte uitlating na tussenvonnis in hoger beroep).
2.5. Naar het oordeel van het Hof geldt deze, volgens de akte uitlating na tussenvonnis in hoger beroep, p. 2 onderaan, ‘gebruikelijke verzending met de “elite post”, waarbij dus van te pas komt dat bij overhandiging voor ontvangst wordt getekend en het bewijs van ontvangst aan de Griffie wordt geretourneerd’, als een mededeling bij aangetekende dienstbrief als bedoeld in artikel 119 lid 3 slot Rv.
2.6. De stelling van de kinderen [xxx] dat zij de geplaatste handtekening voor ontvangst niet herkennen, staat, zo al juist, aan de geldige mededeling bij aangetekende dienstbrief niet zonder meer in de weg. Artikel 3:37 lid 3, tweede volzin, BW leent zich voor analogische toepassing (ingevolge artikel 3:59 BW). Kennelijk heeft [Y.], tijdelijk in het buitenland verblijvende en – nadat mr. Errol J. Maduro had gedesisteerd – zonder gemachtigde een proces voerende op Sint Maarten, onvoldoende orde op zaken gesteld op Sint Maarten, teneinde te vermijden dat mededelingen van de griffier haar niet of niet tijdig zouden bereiken.
2.7. Voor een afwijking van het in de artikelen 264 Rv jo 119 Rv neergelegde systeem, aangenomen dat zulks niet geheel is uitgesloten, is in casu ten aanzien van [Y.] onvoldoende aanleiding.
<i>Ten aanzien van [S]</i>
2.8. De dienstbrief van de griffier d.d. 6 oktober 2008 is kennelijk – blijkens een stempel – op 23 oktober 2008 per post bezorgd: ‘Geadresseerde: [S.] Bestemming: U.S.A.’ (productie 37-B bij akte uitlating na tussenvonnis in hoger beroep). Ook uitgaande van de datum 23 oktober 2009 is het op 23 december 2008 ingestelde hoger beroep te laat.
2.9. De kinderen [xxx] hebben het volgende aangevoerd: ‘Zulke aangetekende brieven worden tegen bewijs van ontvangst overhandigd aan de geadresseerde en het bewijs van ontvangst via de post geretourneerd naar de afzender’ (akte uitlating na tussenvonnis in hoger beroep, p. 2, midden). De griffier van het GEA heeft aan het Hof medegedeeld dat om een bewijs van ontvangst niet was verzocht bij de bezorging ter post en dat daarom door de posterijen een bewijs van ontvangst niet wordt verschaft aan de afzender. Het stuk zelf is evenwel tot op heden (bijna twee jaren later) niet teruggestuurd naar de afzender (het GEA).
2.10. Naar het oordeel van het Hof is in casu voldaan aan de wettelijke eis dat een ‘aangetekende dienstbrief’ is verzonden (artikel 119 lid 3 slot Rv).
2.11. Voor [S.], in het buitenland wonende, geldt evenzeer dat het haar niet of te laat bereikt hebben van de mededeling voor haar eigen risico komt. Ook ten aanzien van [S.] is voor een afwijking van het in de artikelen 264 en 119 Rv neergelegde systeem, aangenomen dat zulks niet geheel is uitgesloten, in casu onvoldoende aanleiding.
<i>Conclusie</i>
2.12. Uit het voorgaande volgt dat de kinderen [xxx] niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
2.13. De kinderen [xxx] dienen de kosten van deze procedure in hoger beroep te dragen.
Het Hof verklaart de kinderen [xxx] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep en veroordeelt de kinderen [xxx] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 5.100,= aan salaris van de gemachtigde en NAF. 225,50 aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2010 op Sint Maarten uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.