ECLI:NL:OGHNAA:2010:BO4544

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
5 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-974/08-H-198/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee partijen, die in 1962 met elkaar zijn gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken door het Gerecht in Eerste Aanleg (GEA) op 29 mei 2001, waarna de verdeling van de gemeenschap diende plaats te vinden. De oorspronkelijke verweerder, thans appellant, heeft in hoger beroep nieuwe verweren ingebracht, waarbij hij niet betwist dat de verdeling van de gemeenschap moet plaatsvinden, maar wel dat er andere posten in de verdeling moeten worden betrokken, zoals pensioenrechten en huurinkomsten. Het Hof heeft zich niet voldoende geïnformeerd over de inhoudelijke geschilpunten en heeft daarom een comparitie van partijen gelast om nadere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De comparitie is gepland voor 5 februari 2010. Het Hof heeft tevens beslist dat de geïntimeerde kosteloos mag procederen. De uitspraak van het Hof is gedaan op 5 januari 2010, waarbij de rechters G.C.C. Lewin, H.L. Wattel en E.M. van der Bunt aanwezig waren. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de mogelijkheid van het inbrengen van nieuwe verweren in hoger beroep behandelt, zelfs wanneer in eerste aanleg geen verweer is gevoerd.

Uitspraak

ZAAKNR: AR-974/08-H-198/09
UITSPRAAK: 5 januari 2010
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[appellant],
wonend op Curaçao,
voorheen gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
- tegen -
[geïntimeerde],
wonend op Curaçao,
voorheen eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.S. La Fleur.
Partijen worden hierna (ook) [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 18 mei 2009.
1.2 [appellant] is in hoger beroep gekomen van gemeld vonnis door indiening op 28 mei 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij gelijktijdig ingediende memorie van grieven heeft [appellant] één grief aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdeling van de gemeenschap zal gelasten aldus dat ook rekening zal worden gehouden met de in de toelichting op de grief vermelde posten.
1.3 [geïntimeerde] heeft op 6 augustus 2009 een memorie van antwoord ingediend en geconcludeerd dat het Hof, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen, het vonnis waarvan beroep zal bevestigen en [geïntimeerde] niet zal veroordelen tot betaling van enig bedrag aan [appellant] wegens overbedeling, althans in goede justitie een beslissing zal nemen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
1.4 Op de daarvoor bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
[appellant] is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen zodat hij daarin kan worden ontvangen.
3. Grief
Voor de inhoud van de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verzocht kosteloos te mogen procederen. Gezien het schrijven van de Directeur Arbeidszaken van 17 juli 2009 (productie bij de memorie antwoord), zal [geïntimeerde] toelating worden verleend om kosteloos te procederen.
4.2 In hoger beroep staat tussen partijen, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist dan wel blijkend uit overgelegde producties, het volgende vast.
a) Partijen zijn op [datum] 1962 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
b) Bij beschikking van het GEA van 29 mei 2001 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en zijn zij veroordeeld over te gaan tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Deze beschikking is op 11 juli 2001 ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand.
4.3 Het GEA heeft op vordering van [geïntimeerde] de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap gelast, aldus dat de helft van de door [appellant] gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten aan [geïntimeerde] zal worden toebedeeld conform de berekening van APNA van 31 oktober 2008. Hiertegen richt zich het hoger beroep. [appellant] bestrijdt niet dat verdeling van de gemeenschap (met inbegrip van genoemde pensioenrechten) moet plaatsvinden, maar stelt dat ook het volgende in de verdeling moet worden betrokken:
- het door [geïntimeerde] ontvangen ouderdomspensioen over de periode 2002 tot en met 2008 (NAF 48.154,-);
- de door [geïntimeerde] ontvangen huur voor de woning aan de [adres] over de periode 1991 tot en met 2005 ad NAF 150,- per maand (NAF 25.200,-);
- de waarde van genoemde woning, die [geïntimeerde] in 2005/2006 met de grond gelijk heeft laten maken;
- de door [appellant] betaalde belastingen (NAF 8.154,04).
4.4 [geïntimeerde] betoogt dat, nu [appellant] in eerste aanleg niet van antwoord heeft gediend, hij op ondubbelzinnige wijze van verweer heeft afgezien en dus zijn rechten heeft verwerkt. Volgens haar is het thans alsnog voeren van verweer en aanvoeren van nieuwe stellingen strijdig met de beginselen van een goede procesorde, althans met de redelijkheid en billijkheid, en is sprake van gedekte verweren waaraan in hoger beroep voorbij moet worden gegaan.
4.5 Dit betoog faalt. Volgens art. 287 lid 2 Rv mag de oorspronkelijke verweerder in hoger beroep nieuwe verweren inbrengen, tenzij deze in eerste aanleg zijn gedekt. Dat geldt ook als in eerste aanleg in het geheel geen verweer is gevoerd, zoals hier het geval is. Het hoger beroep is immers ook bedoeld om partijen in de gelegenheid te stellen in eerste aanleg gemaakte fouten te herstellen. Niet kan worden gezegd dat uit de proceshouding van [appellant] ondubbelzinnig voortvloeit dat hij de thans in hoger beroep aangevoerde stellingen en verweren heeft prijsgegeven. Het enkele feit dat [appellant] geen conclusie van antwoord heeft ingediend en geen rechtsmiddel heeft ingediend tegen de akte niet dienen, is daarvoor onvoldoende. Van gedekte verweren is dus geen sprake. Dat het thans alsnog voeren van verweer in strijd is met de eisen van een goede procesorde, valt verder niet in te zien: [appellant] heeft zijn nieuwe stellingen en verweren bij de eerste gelegenheid in hoger beroep naar voren gebracht en [geïntimeerde] heeft dus genoegzaam gelegenheid gehad daarop te reageren (bij memorie van antwoord en pleidooi). Er is dus geen reden om deze stellingen en verweren buiten beschouwing te laten.
4.6 Het Hof acht zich over de inhoudelijke geschilpunten niet voldoende geïnformeerd. Om die reden zal een comparitie van partijen bepaald worden tot het verstrekken van inlichtingen. De comparitie zal tevens worden benut voor het beproeven van een minnelijke regeling. Ter voorbereiding van die comparitie wordt het volgende opgemerkt.
a) Als ongenummerde productie bij het inleidend verzoekschrift (vijfde daarna volgende pagina) is een document overgelegd van de ambtenaar van de burgerlijke stand waaruit het hiervoor onder 4.1.b vermelde blijkt. Echter bevindt zich geen afschrift van de echtscheidingsbeschikking bij de stukken. [appellant] wordt verzocht zo’n afschrift over te leggen.
b) [appellant] zal moeten verduidelijken waarom volgens hem de door [geïntimeerde] ontvangen AOV-uitkering in de gemeenschap valt.
c) [appellant] zal moeten toelichten waarom de huur die [geïntimeerde] in de periode van 1991 tot mei 2001 zou hebben ontvangen in de verdeling moet worden betrokken (bepalend is immers niet wat partijen tijdens het huwelijk hebben ontvangen, maar wat de omvang van de gemeenschap bij het einde van het huwelijk is).
d) [appellant] wordt verzocht nadere gegevens te verstrekken over de door hem betaalde belastingschulden (waarop hebben de diverse in het overzicht van de Eilandsontvanger genoemde aanslagen betrekking en wanneer zijn deze aanslagen betaald?).
e) Partijen wordt verzocht gegevens te verstrekken over de aard van het recht op de woning c.q. het perceel aan de [adres], dat volgens de stellingen van partijen in de gemeenschap valt.
f) Partijen zullen zich kunnen uitlaten over de mogelijkheden van bewijslevering ten aanzien van hun stellingen met betrekking tot de ontvangst van de huurpenningen en de afbraak van genoemde woning en indien nodig over de waardebepaling van de woning.
4.7 Partijen wordt verzocht ervoor zorg te dragen dat de gevraagde stukken uiterlijk zeven dagen voorafgaand aan de comparitie in het bezit van het Hof en de wederpartij zijn.
4.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
verleent [geïntimeerde] toelating om kosteloos te procederen;
gelast partijen, desgewenst vergezeld van hun respectieve gemachtigden, te verschij¬nen ter terechtzitting van vrijdag 5 februari 2010 om 9:00 uur in één der zalen van het Stadhuis te Curaçao, ten overstaan van mr. E.M. van der Bunt, voor het verstrekken van nadere inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 5 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.