Registratienrs. EJ 1471/09 – H. 46/10
Uitspraak: 21 september 2010
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de naamloze vennootschap ARUBA AIRPORT AUTHORITY N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante,
gemachtigden: mrs. M.E.D. Brown en E.H.J. Martis,
[werknemer],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.A.D.A. Carlo.
Partijen worden hierna aangeduid als AAA en [werknemer].
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 1471 van 2009 gegeven en op 5 november 2009 uitgesproken tussenbeschikking en de op 10 december 2009 uitgesproken eindbeschikking. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2. AAA is bij ‘akte van hoger beroep’ zonder middelen, ingekomen op 5 januari 2010 en ‘beroepschrift’, met middelen, ingekomen op 21 januari 2010, in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikkingen. In het beroepschrift heeft zij haar beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [werknemer] zal afwijzen, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten van beide instanties.
1.3. [werknemer] heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4. Op 18 mei 2010 hebben partijen afgezien van een mondelinge behandeling en een beschikking gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het – binnen de beroepstermijn van zes weken ingediende – beroepschrift.
Het GEA heeft in de tussenbeschikking van 5 november 2009, onder 2, feiten vastgesteld. De juistheid van de vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal van die feiten uitgaan.
4.1. Het beroep slaagt voor zover het GEA in de tussenbeschikking (rov. 3.3) heeft geoordeeld dat [werknemer] op grond van de vaststellingsovereenkomst tussen AAA en de vakbond STA van 6 februari 2009 (productie D bij inleidend verzoekschrift) recht heeft op een vergoeding, ongeacht hoe de kwijtingsbepaling, die is opgenomen in de beëindigingsovereenkomst tussen AAA en [werknemer] van 19 januari 2005, onder 6 (productie A bij inleidend verzoekschrift), moet worden uitgelegd.
4.2. Het Hof gaat veronderstellenderwijs ervan uit dat de vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2009 in beginsel tevens strekt ten behoeve van ex-werknemers van AAA die in de bestreken perioden werknemer van AAA waren. Ook AAA gaat daar kennelijk ook vanuit in haar verweerschrift in eerste aanleg (onder 8, p. 4 onderaan) en pleidooi in eerste aanleg (onder 7).
4.3. De kwijtingsbepaling in de beëindigingsovereenkomst tussen AAA en [werknemer] luidt als volgt: ‘6. Partijen verklaren met inachtneming van het bovenstaande elkaar algehele en finale kwijting te verlenen terzake van al hetgeen zij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst c.q. de beëindiging daarvan van elkaar mochten hebben te vorderen.’ Deze bepaling moet worden uitgelegd overeenkomstig de Haviltexmaatstaf.
4.4. Naar het oordeel van het Hof gaat het hier om een vaststellingsbeding, dat betrekking heeft op zowel eventuele bestaande als toekomstige vorderingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst c.q. de beëindiging daarvan.
4.5. Het ligt op zich zelf voor de hand dat dit vaststellingsbeding op alle eventuele vorderingen betrekking heeft, dus ook op een eventuele vordering die verband houdt met het interpretatiegeschil waaraan in de vaststellingsovereenkomst tussen AAA en STA op 6 februari 2009 een einde is gebracht. Een aanwijzing dat zulks anders is ontbreekt. Het bepaalde onder 2 van de beëindigingsovereenkomst is daartoe onvoldoende.
4.6. Niet is komen vast te staan dat zowel AAA als [werknemer] bij het sluiten van het vaststellingsbeding als uitgangspunt hadden dat [werknemer] (toch al) zeker niet recht zou hebben of krijgen op een vergoeding ter zake van dat interpretatiegeschil en voor een beroep op dwaling is geen ruimte.
4.7. De vaststellingsovereenkomst tussen AAA en STA van 6 februari 2009, welke uitlegmaatstaf ook wordt gehanteerd, derogeert niet aan de inhoud van het vaststellingsbeding tussen AAA en [werknemer] van 19 januari 2005.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. De vordering van [werknemer] moet worden afgewezen. [werknemer] dient de kosten van deze procedure in beide instanties te dragen.
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vordering van [werknemer] af;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van deze procedure aan de zijde van AAA gevallen en tot op heden begroot op Afl. 1.500,= aan gemachtigdensalaris in eerste aanleg en Afl. 1.200,= aan gemachtigdensalaris in hoger beroep en Afl. 100,= aan verschotten in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2010 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.