Registratienummer: HAR [44]/10
Uitspraak: 5 oktober 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
vonnis in het incident ex artikel 272 Rv in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ALDI PROPERTIES N.V.,
en
[D.P.],
[R.P.],
[H.P.],
gemachtigden: mrs. J.G. Snow, R.G.R. Bergman en A.L. Malschaert,
[T.P.],
[L.C.],
[M.C.],
[E.C.],
[W.C.],
[A.C.],
[J.C.],
gemachtigde: mr. E.J. Maduro,
verweerders in het incident.
Eisers in het incident worden hierna aangeduid als Aldi en [eisers c.s.] en verweerders in het incident als [verweerders] c.s.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 21 september 2010 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (verder: GEA) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 Aldi en [eisers c.s.] zijn in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis bij op 24 september 2010 ingediende akte van appel.
1.3 Op 24 september 2010 hebben Aldi en [eisers c.s.] een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 september 2010 ingediend.
1.4 De vordering is behandeld ter zitting van 1 oktober 2010 op Sint Maarten ten overstaan van mr. P.E. de Kort. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten toegelicht.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling in het incident
2.1 Bij de beoordeling van een incidentele vordering als de onderhavige moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
2.2 Het onderhavige verzoek om schorsing heeft betrekking op, samengevat:
a) het bevel aan Aldi en [eisers c.s.] om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het vonnis ter kennis te brengen van het Kadaster met het verzoek de registers in overeenstemming te brengen met het vonnis, op straffe van een dwangsom;
b) de veroordeling van Aldi en [eisers c.s.] tot vergoeding van schade, op te maken bij staat;
c) de veroordeling van Aldi en [eisers c.s.] in de kosten van het geding.
2.3 Ten aanzien van het onder a) gegeven bevel is bij de behandeling gebleken dat Aldi en [eisers c.s.] vrezen dat na aanpassing van het register conform het vonnis – d.w.z. tenaamstelling van het litigieuze perceel op naam van [verweerders] c.s. – [verweerders] c.s. over zullen gaan tot vervreemding, waarbij te goeder trouw zijnde derden wellicht bescherming zouden genieten. Namens [verweerders] c.s. is gesteld dat zij het omgekeerde vrezen indien het perceel op naam van Aldi blijft staan. Beide partijen hebben ter zitting benadrukt dat zij niet voornemens zijn het perceel te vervreemden en dat hun belang slechts daarin is gelegen dat hun aanspraken op het perceel niet verloren gaan voordat op het hoger beroep is beslist. Zoals ter zitting besproken, wordt aan dat belang voor beide partijen tegemoetgekomen door voorlopige handhaving van de actuele tenaamstelling en het door [verweerders] c.s. ten laste van Aldi (en [eisers c.s.] ) gelegde beslag op (onder meer) het litigieuze perceel. Bovendien zouden beide partijen, zoals reeds ter zitting gesuggerreerd, een inschrijving in de registers als bedoeld in artikel 3:17 sub f BW kunnen verzoeken.
2.4 Ten aanzien van de veroordeling sub b) geldt dat niet gebleken is dat [verweerders] c.s. voornemens zijn of er belang bij hebben een schadestaatprocedure te beginnen voordat door het Hof op het hoger beroep is beslist. Daarbij komt dat [verweerders] c.s. een dergelijke veroordeling niet gevorderd hadden. Het heeft er alle schijn van dat het GEA in zijn vonnis is uitgegaan van het oude petitum van [verweerders] c.s., zoals dat is opgenomen in het verzoekschrift en op de eerste pagina’s van de akte van [verweerders] c.s van 5 juni 2007. Het gewijzigde petitum, zoals opgenomen aan het slot van bedoelde akte, omvat geen vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat.
2.5 Gelet op het voorgaande zal het Hof de tenuitvoerlegging van het onder 2.2 sub a) bedoelde bevel en de aldaar sub b) bedoelde veroordeling schorsen. In de omstandigheid dat het GEA kennelijk recht heeft gedaan op een deels achterhaald petitum en gelet op de omstandigheid dat voor [verweerders] c.s. naar het zich laat aanzien – gezien de door hen gelegde beslagen - verhaal van de aan hen door het GEA toegewezen proceskosten redelijkerwijze verzekerd moet worden geacht, ziet het Hof aanleiding ook de tenuitvoerlegging van de hiervoor onder 2.2 sub c) bedoelde proceskostenveroordeling te schorsen.
2.6 Mede gelet op de ter zitting bereikte overeenstemming wat betreft het hiervoor sub 2.3 overwogene, ziet het Hof termen aanwezig de proceskosten van dit incident te compenseren.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van het GEA van 21 september 2010;
compenseert de kosten van dit incident aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 5 oktober 2010.