ECLI:NL:OGHNAA:2010:BO1362

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 328/09 - H 76/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zuivering van verstekvonnis en bewijslevering in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, is er een geschil over de zuivering van een verstekvonnis. De curator, handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de stichting Stichting Wiedus, heeft hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. Dit tussenvonnis, gedateerd 26 juni 2009, hield in dat het verstekvonnis van 15 juni 2009 geacht werd niet te zijn uitgesproken. De curator heeft vier grieven geformuleerd en verzocht om vernietiging van het tussenvonnis, terwijl de stichting Telesia, die als principaal geïntimeerde optreedt, de grieven bestreed en zelf een voorwaardelijk incidenteel appel indiende.

De procedure begon met een e-mailbericht van de rolrechter waarin werd medegedeeld dat het verstekvonnis niet was uitgesproken. Telesia betoogde dat het tussenvonnis als eindvonnis moest worden aangemerkt, maar het Hof oordeelde dat dit niet het geval was. De curator werd ontvankelijk verklaard in zijn tussentijds hoger beroep. Het Hof stelde vast dat de rolrechter op de zitting van 15 juni 2009 had meegedeeld dat het vonnis geacht moest worden uitgesproken, tenzij anders vermeld. Dit leidde tot de conclusie dat het verstekvonnis in beginsel geacht moest worden te zijn uitgesproken.

Het Hof heeft Telesia de gelegenheid geboden om te bewijzen dat de rolrechter op de zitting van 15 juni 2009 had medegedeeld dat het verstek in de zaak was gezuiverd. De beslissing over de verdere procedure werd aangehouden in afwachting van de bewijslevering. De uitspraak van het Hof vond plaats op 28 september 2010, waarbij de namen van de te horen getuigen en de verdere procedure werden vastgesteld.

Uitspraak

Registratienummers: AR 328/09 - H 76/10
Uitspraak: 28 september 2010 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis
in de zaak van:
[curator],
wonende te Den Haag, Nederland,
handelende in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de stichting
STICHTING WIEDUS,
gevestigd in Nederland,
voorheen eiser,
thans principaal appellant tevens incidenteel geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.E. Liqui-Lung,
- tegen -
de stichting
STICHTING PARTICULIER FONDS TELESIA,
gevestigd op Curaçao,
voorheen gedaagde,
thans principaal geïntimeerde tevens incidenteel appellante,
gemachtigden: mrs. E. Kleist en G.L. van Giffen.
Partijen worden hierna de curator en Telesia genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 26 juni 2009 heeft de rolrechter van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) bij e-mailbericht aan partijen mededelingen gedaan omtrent een op de rolzitting van 15 juni 2010 al dan niet uitgesproken verstekvonnis (hierna: het verstekvonnis) tussen partijen.
1.2 Desverzocht heeft het Hof bij beschikking van 8 september 2009 aan de curator vergunning verleend om tegen dit bij die beschikking als tussenvonnis aangemerkte e-mailbericht afzonderlijk hoger beroep in te stellen.
1.3 De curator is in hoger beroep gekomen door op 18 september 2009 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij gelijktijdig ingediende memorie van grieven heeft de curator vier
grieven geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat, uitvoerbaar bij voorraad, het tussenvonnis van 26 juni 2009 wordt vernietigd en dat het Hof, opnieuw rechtdoende, zal bepalen dat
(i) het GEA in de tussen partijen lopende procedure onder registratienummer AR 328/2009 op 15 juni 2009 een vonnis heeft gewezen conform het overgelegde exemplaar;
(ii) het GEA althans de griffier desverzocht door [curator] gehouden is tot afgifte van een grosse van dit op 15 juni 2009 gewezen vonnis;
(iii) de in de beslissing van 26 juni 2009 van het GEA besloten liggende rolverwijzing voor conclusie van antwoord zijdens Telesia komt te vervallen;
met veroordeling van Telesia in de proceskosten.
1.4 Telesia heeft bij memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel de grieven bestreden en zelf een grief geformuleerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat de curator in het principaal appel niet-ontvankelijk wordt verklaard althans dat het vonnis van 26 juni 2009 zal worden bevestigd en dat in het voorwaardelijk incidenteel appel bindend wordt vastgesteld dat de termijnen van de gewone rechtsmiddelen om het vonnis van 15 juni 2009 te kunnen aantasten eerst een aanvang nemen van de dag van de uitspraak van het Hof in het in tussentijds appel, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
1.5 De curator heeft een memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel genomen.
1.6 Op de daarvoor bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd.
1.7 Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
2.1 Het e-mailbericht van de rolrechter van 26 juni 2009 behelst de beslissing dat het verstekvonnis van 15 juni 2009 geacht wordt niet te zijn uitgesproken en dat Telesia de gelegenheid wordt geboden verweer te voeren tegen de vordering van de curator. Hierbij werd het andersluidende standpunt van de curator verworpen. Gelet op het ingrijpende karakter van die beslissing, waarvan de strekking verder gaat dan het uitsluitend bevorderen van een behoorlijke rechtspraak en verzekeren van een geregeld verloop van de procesgang, moet de beslissing als een vonnis worden aangemerkt, waartegen, na verkregen vergunning, hoger beroep openstaat. Het e-mailbericht van 26 juni 2009 zal hierna als “het tussenvonnis” worden aangeduid.
2.2 Anders dan door Telesia bij pleidooi is betoogd, kan het tussenvonnis niet als een eindvonnis worden aangemerkt en bevat het ook geen eindvonniscomponenten. De mededelingen dat geen verstekvonnis is uitgesproken en dat de zaak naar de rol wordt verwezen voor conclusie van antwoord betreffen geen beslissingen waarmee omtrent enig deel van het gevorderde aan de tussen partijen aanhangige procedure uitdrukkelijk een einde is gemaakt. Dat geldt ook voor de mededelingen dat het afgegeven vonnis moet worden geretourneerd en dat geen grosse zal worden verstrekt nu deze mededelingen rechtstreeks voortvloeien uit de (tussen)beslissing dat geen (verstek)vonnis is uitgesproken en in de zaak moet worden voortgeprocedeerd; waar er geen vonnis is, kan er ook geen grosse worden afgegeven en moet het schriftelijke vonnis geacht worden niet te bestaan.
2.3 De curator is dan ook ontvankelijk in het tussentijds hoger beroep.
3. De beoordeling
3.1 Het Hof stelt voorop dat voor de vraag naar het bestaan en de inhoud van een vonnis de uitspraak bepalend is (vgl. HR 2 november 1990, NJ 1991, 800). De rechtszekerheid eist dat wat eenmaal is uitgesproken als vonnis geldt tussen partijen totdat het door middel van het succesvol instellen van een rechtsmiddel zijn kracht heeft verloren. Of een vonnis als uitgesproken moet worden beschouwd, hangt af van de gang van zaken op de desbetreffende (rol)zitting.
3.2 Uit de stellingen van partijen en het tussenvonnis volgt dat de rolrechter op de zitting van 15 juni 2009 heeft meegedeeld dat in alle zaken die op de rol voor vonnis stonden het vonnis geacht moest worden te zijn uitgesproken, behoudens in de zaken waarvan de rolrechter uitdrukkelijk, door middel van het noemen van het nummer, meedeelde dat daarin geen vonnis was gewezen. Voorts staat vast dat de zaak tussen partijen onder nummer 38 voor vonnis op de (openbaar gemaakte en aan partijen verstrekte) rol stond vermeld en dat de rolrechter bij het noemen van de zaken waarin geen vonnis werd uitgesproken nummer 38 niet heeft genoemd.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat het verstekvonnis, waarvan na de rolzitting een afschrift is verstrekt, in beginsel geacht moet worden te zijn uitgesproken. Dat zou anders kunnen zijn indien uit beslissingen of mededelingen van de rolrechter ter zitting voor partijen duidelijk moet zijn geweest dat nummer 38 abusievelijk niet (direct) was genoemd. Gelet op de gang van zaken op de rolzitting waarbij van een daadwerkelijk uitspreken van de vonnissen geen sprake was en de nummers werden genoemd van de zaken waarin <i>geen</i> vonnis werd uitgesproken, kon de rolrechter tot het moment dat de rolzitting werd gesloten nog door het noemen van het nummer of door een andersluidende mededeling of rolbeslissing in de desbetreffende zaak, mededeling doen dat in een bepaalde zaak het vonnis niet was uitgesproken.
3.4 De zuivering van het verstek voorafgaande aan de zitting doet aan de uitspraak van het verstekvonnis niets af. De mededeling op het audiëntieblad was blijkens het tussenvonnis reeds voorafgaande aan de zitting geplaatst, was niet kenbaar voor partijen en is geen weergave van hetgeen zich op de zitting heeft voorgedaan. De beslissing om de zaak naar de rol te verwijzen voor conclusie van antwoord is eerst naderhand genomen en kan aan het gegeven dat het verstekvonnis geacht moet worden uitgesproken te zijn dus evenmin iets afdoen. Indien de rolrechter, zoals Telesia heeft gesteld, direct na het noemen van de nummers van de zaken waarin geen vonnis werd uitgesproken, op een voor de ter zitting aanwezigen kenbare wijze mededeling heeft gedaan dat het verstek in de zaak met nummer 38 was gezuiverd, hadden partijen daaruit wel kunnen en moeten afleiden dat het vonnis in die zaak niet was uitgesproken. De rolrechter maakt in het tussenvonnis van een dergelijke ter zitting gedane mededeling evenwel geen melding en de curator heeft deze mededeling uitdrukkelijk betwist. Het Hof zal Telesia daarom, overeenkomstig het door haar gedane aanbod, toelaten om de gestelde mededeling te bewijzen.
3.5 Iedere beslissing zal in afwachting van de bewijslevering worden aangehouden.
BESLISSING
Het Hof:
draagt Telesia op, desgewenst door middel van het horen van getuigen, te bewijzen dat de rolrechter ter zitting van 15 juni 2009 direct na het noemen van de nummers van de zaken waarin geen vonnis werd uitgesproken, op een voor de ter zitting aanwezigen kenbare wijze mededeling heeft gedaan dat het verstek in de zaak tussen partijen (nummer 38) was gezuiverd;
beveelt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. F.J.P. Lock, die daartoe zal overgaan op 1 december 2010 om 09.00 uur in een van de zalen van het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 4 alhier;
bepaalt dat de namen en woonplaatsen van te horen getuigen ten minste drie dagen voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffie worden opgegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, F.J.P. Lock en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 28 september 2010.