ZAAKNR.: AR 275/04 – H 215/05 – HAR 23/10
UITSPRAAK: 28 september 2010
VONNIS GEWEZEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[eiseres],
wonende op Curaçao,
eiseres tot herroeping,
gemachtigde: Eduard J. Leito,
De openbare rechtspersoon naar Nederlands recht de GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelende in Amsterdam,
verweerster tot heroeping,
gemachtigde: mr. M.F. Murray,
Partijen worden hierna aangeduid met [eiseres] en de gemeente.
Het verloop van de procedure
1.1. Bij verzoekschrift, ingekomen op 25 mei 2010, heeft [eiseres] herziening, hetgeen het Hof leest als herroeping, gevorderd van het vonnis van het Hof van 8 november 2005 in de zaak [eiseres] v. de gemeente Amsterdam (AR 275/04 – H 215/05).
1.2. De gemeente heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3. Op 24 augustus 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarmee partijen hebben ingestemd, ook al is het geding niet gevoerd op de wijze als in Boek 1, titel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaald (artikel 385 Rv). [eiseres] is niet verschenen, maar wel haar zoon [zoon] en haar gemachtigde. Voor de gemeente is verschenen haar gemachtigde. De gemachtigde van [eiseres] heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.4. Aan partijen is ter zitting een heden uit te spreken vonnis aangezegd.
Voor de gronden van de vordering tot herroeping wordt verwezen naar het inleidend verzoekschrift.
3.1. De vordering tot herroeping moet om meerdere redenen worden afgewezen.
3.2. In de eerste plaats is de vordering te laat ingesteld. Artikel 383 lid 1 Rv luidt:
‘Het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.’
3.3. Voor zover [eiseres] als grond voor herroeping beschouwt de overweging van het Hof in het bestreden vonnis van 8 november 2005 (rov. 4.2), inhoudende dat door [eiseres] geen beroep was ingesteld nadat haar bezwaar tegen het besluit van de gemeente van 3 maart 2004 ongegrond was verklaard, was [eiseres] daarmee onmiddellijk na de uitspraak van het Hof bekend.
3.4. Voor zover [eiseres] de grond zoekt in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2008 (06/6329 WWB) (bijlage bij inleidend verzoekschrift) is zij ook te laat. Dat het moeite gekost heeft een ‘grosse’ van die uitspraak te krijgen doet daaraan niet af, reeds omdat een ‘grosse’ niet nodig is voor een eis tot herroeping.
3.5. Bovendien bestaat er geen grond voor herroeping. Artikel 382 Rv luidt:
‘Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. ‘
3.6. Het Hof heeft zich destijds gebaseerd op een onjuiste stelling van de gemeente die door [eiseres] niet was weersproken. Dit levert geen grond voor herroeping op.
3.7. Al zou zulks anders zijn, dan geldt dat de overweging van het Hof niet dragend was voor de uitkomst van het vonnis. De tenuitvoerlegging van het desbetreffende besluit van de gemeente werd namelijk niet geschorst door het door [eiseres] in Nederland ingestelde beroep. Een schorsing kon slechts worden bewerkstelligd door een bestuursrechtelijke voorlopige voorziening, welke kennelijk door [eiseres] niet was verzocht in Nederland.
3.8. Ter voorlichting van [eiseres] diene nog het volgende. Ter zitting is gebleken dat de gemeente na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarbij haar besluit van 3 maart 2004 werd vernietigd, een nieuw besluit heeft genomen waarbij een lager bedrag is teruggevorderd. Voor dit nieuwe besluit geldt evenzeer dat schorsing van de tenuitvoerlegging slechts door middel van een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.9. Volgens [eiseres] heeft de gemeente er in het nieuwe besluit geen rekening mee gehouden dat aan haar over circa drie jaren alsnog (gekorte) bijstand moet worden nabetaald. Het Hof heeft geen rechtsmacht om hierover in deze procedure te oordelen.
3.10. [eiseres] maakt aanspraak op schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging (ad 100 EURO per dag). In de onderhavige herroepingsprocedure is voor behandeling hiervan geen ruimte. Overigens is voorwaarde voor verkrijging van een veroordeling tot schadevergoeding dat daadwerkelijk door [eiseres] schade is geleden als gevolg van de beslaglegging, waarvan niets is gebleken.
3.11. Beslag op een aandeel in een onverdeelde boedel (gemeenschap) is, anders dan [eiseres] meent, in beginsel wel mogelijk (artikel 3:175 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek of, indien het gaat om een nalatenschap of onverdeelde huwelijksgemeenschap, artikel 3:191 lid 1 BW). Nu het kennelijk, blijkens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gaat om een aandeel van [eiseres] in een nalatenschap, is ingevolge artikel 3:191 lid 1 BW slechts verhaal mogelijk op het aandeel van [eiseres] in de gehele nalatenschap (dus, indien deze bestaat uit meerdere goederen, op de gezamenlijke aandelen van [eiseres] in alle afzonderlijke goederen der nalatenschap).
3.12. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot herroeping moet worden afgewezen. [eiseres] dient de kosten van deze procedure aan de zijde van de gemeente te dragen.
- wijst de vordering tot herroeping af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de gemeente gevallen en tot op heden begroot op NAF. 3.400,= aan salaris van de gemachtigde en nihil aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en P. E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van 28 september 2010 op Curaçao uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.