ECLI:NL:OGHNAA:2010:BO1357

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 275/04 – H 215/05 – HAR 23/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot herroeping van een eerder vonnis inzake schadevergoeding en beslaglegging

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 28 september 2010 uitspraak gedaan over een vordering tot herroeping van een eerder vonnis. De eiseres, wonende op Curaçao, had de herroeping gevorderd van een vonnis van 8 november 2005 in de zaak tegen de gemeente Amsterdam. De vordering tot herroeping werd afgewezen om meerdere redenen. Ten eerste werd vastgesteld dat de vordering te laat was ingesteld, aangezien artikel 383 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat het rechtsmiddel binnen drie maanden na het ontstaan van de grond voor herroeping moet worden aangewend. De eiseres was bekend met de grond voor herroeping, maar had niet tijdig gereageerd.

Daarnaast oordeelde het Hof dat er geen grond voor herroeping bestond. Volgens artikel 382 Rv kan een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, alleen worden herroepen onder specifieke omstandigheden, zoals bedrog of het verkrijgen van nieuwe, beslissende stukken. De eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen die aan deze voorwaarden voldeden. Het Hof merkte op dat de eiseres ook geen verweerschrift had ingediend en dat de gemeente niet was verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

De eiseres had ook aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging, maar het Hof oordeelde dat er in de herroepingsprocedure geen ruimte was voor de behandeling van dit verzoek. Bovendien was niet aangetoond dat de eiseres daadwerkelijk schade had geleden als gevolg van de beslaglegging. Het Hof concludeerde dat de vordering tot herroeping moest worden afgewezen en dat de eiseres de kosten van de procedure aan de zijde van de gemeente moest dragen.

Uitspraak

ZAAKNR.: AR 275/04 – H 215/05 – HAR 23/10
UITSPRAAK: 28 september 2010
VONNIS GEWEZEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
in de zaak van:
[eiseres],
wonende op Curaçao,
eiseres tot herroeping,
gemachtigde: Eduard J. Leito,
tegen
De openbare rechtspersoon naar Nederlands recht de GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelende in Amsterdam,
verweerster tot heroeping,
gemachtigde: mr. M.F. Murray,
Partijen worden hierna aangeduid met [eiseres] en de gemeente.
Het verloop van de procedure
1.1. Bij verzoekschrift, ingekomen op 25 mei 2010, heeft [eiseres] herziening, hetgeen het Hof leest als herroeping, gevorderd van het vonnis van het Hof van 8 november 2005 in de zaak [eiseres] v. de gemeente Amsterdam (AR 275/04 – H 215/05).
1.2. De gemeente heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3. Op 24 augustus 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarmee partijen hebben ingestemd, ook al is het geding niet gevoerd op de wijze als in Boek 1, titel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaald (artikel 385 Rv). [eiseres] is niet verschenen, maar wel haar zoon [zoon] en haar gemachtigde. Voor de gemeente is verschenen haar gemachtigde. De gemachtigde van [eiseres] heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.4. Aan partijen is ter zitting een heden uit te spreken vonnis aangezegd.
2. De gronden
Voor de gronden van de vordering tot herroeping wordt verwezen naar het inleidend verzoekschrift.
3. Beoordeling
3.1. De vordering tot herroeping moet om meerdere redenen worden afgewezen.
3.2. In de eerste plaats is de vordering te laat ingesteld. Artikel 383 lid 1 Rv luidt:
‘Het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.’
3.3. Voor zover [eiseres] als grond voor herroeping beschouwt de overweging van het Hof in het bestreden vonnis van 8 november 2005 (rov. 4.2), inhoudende dat door [eiseres] geen beroep was ingesteld nadat haar bezwaar tegen het besluit van de gemeente van 3 maart 2004 ongegrond was verklaard, was [eiseres] daarmee onmiddellijk na de uitspraak van het Hof bekend.
3.4. Voor zover [eiseres] de grond zoekt in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2008 (06/6329 WWB) (bijlage bij inleidend verzoekschrift) is zij ook te laat. Dat het moeite gekost heeft een ‘grosse’ van die uitspraak te krijgen doet daaraan niet af, reeds omdat een ‘grosse’ niet nodig is voor een eis tot herroeping.
3.5. Bovendien bestaat er geen grond voor herroeping. Artikel 382 Rv luidt:
‘Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. ‘
3.6. Het Hof heeft zich destijds gebaseerd op een onjuiste stelling van de gemeente die door [eiseres] niet was weersproken. Dit levert geen grond voor herroeping op.
3.7. Al zou zulks anders zijn, dan geldt dat de overweging van het Hof niet dragend was voor de uitkomst van het vonnis. De tenuitvoerlegging van het desbetreffende besluit van de gemeente werd namelijk niet geschorst door het door [eiseres] in Nederland ingestelde beroep. Een schorsing kon slechts worden bewerkstelligd door een bestuursrechtelijke voorlopige voorziening, welke kennelijk door [eiseres] niet was verzocht in Nederland.
3.8. Ter voorlichting van [eiseres] diene nog het volgende. Ter zitting is gebleken dat de gemeente na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarbij haar besluit van 3 maart 2004 werd vernietigd, een nieuw besluit heeft genomen waarbij een lager bedrag is teruggevorderd. Voor dit nieuwe besluit geldt evenzeer dat schorsing van de tenuitvoerlegging slechts door middel van een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.9. Volgens [eiseres] heeft de gemeente er in het nieuwe besluit geen rekening mee gehouden dat aan haar over circa drie jaren alsnog (gekorte) bijstand moet worden nabetaald. Het Hof heeft geen rechtsmacht om hierover in deze procedure te oordelen.
3.10. [eiseres] maakt aanspraak op schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging (ad 100 EURO per dag). In de onderhavige herroepingsprocedure is voor behandeling hiervan geen ruimte. Overigens is voorwaarde voor verkrijging van een veroordeling tot schadevergoeding dat daadwerkelijk door [eiseres] schade is geleden als gevolg van de beslaglegging, waarvan niets is gebleken.
3.11. Beslag op een aandeel in een onverdeelde boedel (gemeenschap) is, anders dan [eiseres] meent, in beginsel wel mogelijk (artikel 3:175 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek of, indien het gaat om een nalatenschap of onverdeelde huwelijksgemeenschap, artikel 3:191 lid 1 BW). Nu het kennelijk, blijkens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gaat om een aandeel van [eiseres] in een nalatenschap, is ingevolge artikel 3:191 lid 1 BW slechts verhaal mogelijk op het aandeel van [eiseres] in de gehele nalatenschap (dus, indien deze bestaat uit meerdere goederen, op de gezamenlijke aandelen van [eiseres] in alle afzonderlijke goederen der nalatenschap).
3.12. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot herroeping moet worden afgewezen. [eiseres] dient de kosten van deze procedure aan de zijde van de gemeente te dragen.
4. Beslissing
Het Hof:
- wijst de vordering tot herroeping af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de gemeente gevallen en tot op heden begroot op NAF. 3.400,= aan salaris van de gemachtigde en nihil aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en P. E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van 28 september 2010 op Curaçao uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.