Datum uitspraak: 28 september 2010
Zaaknummer: H 107/2010
Parketnummer: 400.00271/09
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 29 juni 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1982 op Curaçao,
wonende op Bonaire,
thans gedetineerd op Bonaire.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 juni 2010, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2010 op Bonaire.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L. Angela, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw
mr. M.M.A. Domingo-van Lieshout naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorrarest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaar.
Verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:…
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte onder feiten 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, met dien verstande:
1. dat hij in de periode van 26 september 2009 tot en met 27 september 2009, op het eiland Bonaire, tezamen en vereniging met anderen opzettelijk heeft uitgevoerd, in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, (ongeveer) 10 kilogram, cocaïne
2. dat hij op of omstreeks 11 oktober 2009, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 (ongeveer) 6 kilogram, cocaïne
3. dat hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, (ongeveer) 3 kilogram, en 4 kilogram, cocaïne
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. een proces-verbaal van politie d.d. 28 september 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [M.C.], Kommies II der Douane in de Nederlandse Antillen en ingedeeld bij het Flamingo Team te Bonaire, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas/omschrijving van hetgeen door de verbalisant werd verricht en bevonden:
Op 27 september 2009 begaf ik me op het vliegveld van Bonaire aan boord van het vliegtuig van KLM met bestemming Nederland. In de business class nam ik waar dat er een blauwe catering trolley voorzien van een label met daarop KL754, Bon – Ams en de datum van 27 september 2009 midden in de gang stond. Nadat de trolley was geopend kon ik zien dat deze gevuld was met serveerbladen die door het midden waren gesneden. Bij het uithalen van de serveerbladen werden twee (2) groene veiligheidsriemen aangetroffen. Ik kon waarnemen dat 2 x vijf blokken zaten ingenaaid in de voering van de veiligheidsriemen. In de visitatiekamer werden de twee veiligheidsriemen uit de trolley gehaald en met een priem doorboord. De punt van de priem kwam met een witachtig poeder met een sterke geur lijkend op verdovend middel naar buiten. Met die kleine hoeveelheid witachtig poeder werd een veldproef gedaan en het reageerde positief voor cocaïne.
2. een proces-verbaal van politie d.d. 2 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [R.B.], brigadier bij het Korps Politie Bonaire, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas/omschrijving van hetgeen door de verbalisant werd verricht en bevonden:
Het totale gewicht van de op cocaïne gelijkende substantie kwam op 10600 gram uit. Met een uit elk van de verpakkingen genomen monster nam ik een veldproef. De reactie was positief voor cocaïne.
3. een proces-verbaal van politie d.d. 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [I.W.] en [J.F.], respectievelijk buitengewoon agent en agent, werkzaam bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de verdachte [verdachte]:
Ik wist dat er cocaïne in de dead head trolley zat. [D.C.] heeft mij verteld dat er cocaïne in de dead head trolley zat. Ik heb de trolley in het toestel geladen. Dit was op 27 september 2009. [D.C.] heeft me toen verteld dat het om 10 kilogram ging. Op 29 september 2009 las ik in de krant de Extra dat er cocaïne aan boord van het KLM toestel was gevonden. In de krant stond dat er 14 kilogram was gevonden. Toen de cocaïne was gevonden dachten wij eerst dat het om een andere partij cocaïne van 14 kilogram zou gaan. Daar hebben we het ook in het telefoongesprek op 29 september 2009 omstreeks 11:17 uur over gehad. [D.C.] had mij al twee keer eerder gevraagd om hem te helpen om een lading cocaïne aan boord te brengen.
4. een proces-verbaal van politie d.d. 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [J.G.] en [J.F.], respectievelijk buitengewoon agent en agent, werkzaam bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van de medeverdachte [C.W.]:
[N.M.] vertelde toen aan mij dat als ik een belt met drugs in een dead head trolley zou plaatsen, dat de andere collega genaamd [D.C.] alles in de gaten zal houden en dat vervolgens de collega genaamd [verdachte] zal zorgen dat de trolley in het vliegtuig terecht komt. Door het plaatsen van de drugs in de trolley kon ik dus geld verdienen. Nadat ik ja had gezegd kwam [N.M.] veertien dagen later met een blauwe belt naar mij toe. In deze belt bevonden zich drie blokken cocaïne. Op een van mijn werkdagen in de maand juli 2009 heb ik de belt met cocaïne in mijn rugtas gedaan en vervolgens meegenomen naar mijn werk. Op die bewuste dag had ik vanaf 03:00 uur dienst. Ik had de belt in de dead head trolley geplaatst. Ik plaatste de drugs zoals afgesproken in de dead head trolley en overdag houdt [D.C.] een oog in het zeil en vervolgens zorgt [verdachte] dat de dead head trolley vliegtuig in gaat. Een paar dagen later werd ik door [N.M.] gebeld met de mededeling dat hij langskomt om mij uit te betalen. Vervolgens ging ik samen met [D.C.] zitten om het rooster door te nemen. We zochten dan naar de dagen dat het ons goed uitkwam om een plaatsing te doen en vervolgens belde ik met [N.M.] om aan hem door te geven wanneer hij moest komen voor een andere plaatsing. Het was toen ook in de maand juli 2009 dat we de 4 kilo geplaatst hadden. Ook dit keer was het drugs in een belt verstopt en heb ik het weer in de dead head trolley geplaatst. Eind september begin oktober 2009 heb ik voor het laatst drugs geplaatst. Dit keer ging het om 6 kilo. Ook dit keer was de drugs in een belt verpakt en heb ik de drugs later weer in de dead head trolley geplaatst. Voor de eerste drie plaatsingen hebben wij geld gekregen. Met wij bedoel ik [verdachte], [D.C.] en mijzelf. Ik kreeg het geld van [N.M.]. Hij betaalde 2000 Antilliaanse guldens per kilo. Dit geldbedrag moest dan onder ons drieën verdeeld worden. De 10 kilo heb ik niet geplaatst. Een paar dagen voor de plaatsing hoorde ik [D.C.] en [verdachte] praten over de 10 kilo. Ik hoorde [D.C.] tegen [verdachte] zeggen dat hij de 10 kilo moest plaatsen. Later kreeg ik van [D.C.] te horen dat hij de 10 kilo geplaatst had en dat ik op de trolley moest passen. Toen ik van mijn dienst thuis kwam vertelde mijn vrouw dat er 14 kilo cocaïne in beslag was genomen. Vervolgens ben ik naar de woning van [verdachte] gegaan om hem te vragen hoe het mogelijk is dat als je 10 kilo heb geplaatst, dat ze dan 14 kilo hadden gevonden. [verdachte] zei tegen mij, hoe kan dat want we hebben 10 geplaatst. Hierna ben ik naar de woning van [D.C.] gegaan. Ik heb aan hem dezelfde vraag gesteld. Hij verklaarde dat het niet van hem kan zijn, want hij heeft slechts 10 kilo geplaatst.
5. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2010, voor zover –zakelijk-weergegeven-:
Ik heb meegewerkt aan de drugstransporten van 4 en 6 kilo naar Nederland. Dat was in de periode van juli tot en met december 2009. Ook bij de transporten in september en oktober 2009 was ik betrokken. Het ging in totaal om 4 transporten.
Ik ben degene die steeds de trolley naar het vliegtuig moest brengen. Ik nam vooraf contact op met [W.] over het transporteren van cocaïne naar Nederland via KLM vliegtuigen. [W.] was mijn collega. We hadden een soort taakverdeling. Hij maakte de trolley klaar en ik bracht de trolley naar het vliegtuig. Het klopt dat we in juli 2009 zijn begonnen met de drugstransporten. [D.C.] was degene die [W.] hielp de drugs in de trolley te zetten. Op dezelfde manier hebben we een in deze periode een keer 3 en een keer 4 kilo cocaïne naar Nederland gestuurd.
Voor de zes kilo’s cocaïne die we in oktober 2009 hebben verstuurd heb ik NAF. 6.000,= betaald gekregen, hoewel die lading later op Schiphol is onderschept.
6. een proces-verbaal van politie d.d. 22 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [A.C.], brigadier bij het Korps Politie Bonaire, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant:
Op 11 oktober 2009 werd er op Schiphol, op de vlucht KL 754 vanuit Bonaire met eindbestemming Amsterdam in een catering trolley ongeveer 6 kilogram cocaïne aangetroffen.
Het bewezenverklaarde levert op:
<u>Feit 1 en 2, telkens</u>
<b>medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod gesteld bij artikel 3 eerste lid onder A van de Opiumlandsverordening 1960</b>, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening en artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
<u>Feit 3</u>
<b>medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod gesteld bij artikel 3 eerste lid onder A van de Opiumlandsverordening 1960, meermalen gepleegd</b>, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening en artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf en/of maatregel</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan betrokkenheid bij vier drugstransporten. In totaal ging het om ruim twintig kilogram cocaïne. Met zijn mededaders heeft hij de cocaïne verstopt in cateringtrolleys en die vervolgens aan boord van KLM vliegtuigen geplaatst, waarna de drugs naar Nederland vervoerd zouden worden. Tweemaal zijn de drugs onderschept en tweemaal niet.
Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uitgevoerde hoeveelheden waren van dien aard, dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Deze feiten dienen dan ook strafrechtelijk te worden gesanctioneerd.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – onder meer blijkend uit het over hem opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 4 juni 2010 en zijn (blanco) strafblad – en ook de omstandigheid dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven tegenover politie en justitie en aldus inzicht heeft gegeven in zijn handelen en dat van mededaders, ziet het Hof aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31, 59 en 96 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 29 juni 2010 en doet opnieuw recht;
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feiten 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar.
Kwalificeert het bewezene als voren omschreven.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (TWEEENVEERTIG) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 18 (ACHTTIEN) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 3 (DRIE) jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, J.R. Sijmonsma en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 28 september 2010.