ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN8481

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
27 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 222/05 – H. 07/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van Haviland Holdings Limited als procespartij in geschil over scheidingsmuur en beerput

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, ging het om de bevoegdheid van Haviland Holdings Limited om als procespartij op te treden in een geschil met Rajo Trading Enterprises over een scheidingsmuur en een beerput. Het Hof oordeelde dat Haviland, ondanks dat zij aanvankelijk 'struck off the Register' was in Anguilla, haar rechten had hersteld en dus bevoegd was om haar vorderingen in te dienen. Het Hof gelastte een plaatsopneming en bezichtiging ter plaatse om de situatie rondom de scheidingsmuur en de beerput te beoordelen. De uitspraak volgde op een hoger beroep van Haviland en [C.B.] tegen een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waarin hun vorderingen waren afgewezen. Het Hof hield iedere verdere beslissing aan, in afwachting van de uitkomsten van de plaatsopneming. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de bevoegdheid van procespartijen en de impact van contractuele bepalingen op de rechten van derden.

Uitspraak

Registratienummer AR 222/05 – H. 07/09
Uitspraak: 27 augustus 2010
VONNIS GEWEZEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK
HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
in de zaak van:
1. de vennootschap naar het recht van Anguilla HAVILAND HOLDINGS LIMITED,
2. [C.B.],
beide domicilie gekozen hebbende ten kantore van hun gemachtigde,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. J.G. Snow,
tegen
de naamloze vennootschap RAJO TRADING INTERPRISES,
gevestigd op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. P.M. Noordhoek en E.R. de Vries.
Partijen worden hierna aangeduid als Haviland, [C.B.] en Rajo.
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met AR nummer 222 van 2005 gewezen en op 21 oktober 2008 uitgesproken tussenvonnis en een op 23 juni 2009 uitgesproken eindvonnis. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2. Haviland en [C.B.] zijn bij akte, ingekomen op 4 augustus 2009, in hoger beroep gekomen van voornoemd eindvonnis. In een op 15 september 2009 ingekomen memorie heeft zij drie grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hun vorderingen integraal zal toewijzen, althans een voorziening zal treffen als door het Hof in goede justitie te bepalen, kosten rechtens.
1.3. Rajo heeft in een memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van appellanten in de kosten van de procedure in hoger beroep.
1.4. Op 25 juni 2010, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, heeft de gemachtigde van Havoland en [C.B.] pleitnotities ingediend.
1.5. Partijen hebben om vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. De feiten
Het GEA heeft in het tussenvonnis van 21 oktober 2008, onder 3.1, feiten vastgesteld. De juistheid hiervan is niet in geschil en ook het Hof zal van de juistheid uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. Grief I slaagt voor zover wordt aangevoerd dat het GEA Haviland ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2. Toen Haviland, een ‘international business company’ naar het recht van Anguilla, het inleidend verzoekschrift indiende, samen met [C.B.], was zij in Anguilla ‘struck off the Register’ (mogelijkerwijs wegens niet-betalen van ‘any fee’). Het effect van de ‘striking off’ was, blijkens de overgelegde <i>International Business Companies Act</i> (productie 2 bij conclusie van antwoord), niet dat Haviland naar het recht van Anguilla niet langer bestond: Haviland kon lopende procedures voortzetten, kon aansprakelijk gesteld worden en bleef gerechtigd – behoudens dat benoeming van een ‘official liquidator’ door de Anguillaanse rechter mogelijk was – tot haar goederen (waaronder het wegennet en meerdere percelen grond in Belair op Sint Maarten die in casu aan de orde zijn). Naar het recht van Anguilla kon Haviland echter onder meer niet: ‘commence legal proceedings’ (artikel 112 lid 1 onder a van de <i>International Business Companies Act</i>).
4.3. Haviland was wel gerechtigd op eigen naam ‘restoration’ als bedoeld in artikel 111 van de <i>International Business Companies Act</i> te vragen (‘upon payment of the prescribed fee, and any outstanding fee’). Zulks is tijdens de procedure in eerste aanleg met goed gevolg geschied (productie 1 bij conclusie van repliek).
4.4. Het Hof gaat er evenals het GEA vanuit dat naar Nederlands-Antilliaans internationaal privaatrecht de bevoegdheid als procespartij op te treden (‘ius standi in iudicio’) eveneens wordt beheerst door het incorporatierecht, dus het recht van Anguilla. Dit ‘ius standi in iudicio’ ontbrak ten tijde van het inleidend verzoekschrift, maar was herkregen ten tijde van het vonnis. Tussen het tijdstip van de conclusie van antwoord, waarin beroep gedaan was op het ontbreken van ‘ius standi in iudicio’, en het door middel van een ‘restoration’ herkrijgen daarvan zijn geen proceshandelingen verricht. Het Hof ziet niet dat er enig redelijk belang mee gediend is om bij bedoeld vonnis Haviland niet-ontvankelijk te verklaren in haar op bescherming van haar in Sint Maarten gelegen eigendom gerichte vorderingen.
4.5. Wat betreft de overige klachten, die op de welstandsbepalingen betrekking hebben, houdt het Hof vast aan het oordeel, gegeven in zijn vonnis van 1 februari 2002, AR KG 78/01 – H. 321/01 in de Sint Maartense zaak <i>Kashmir Investment v. Hermanides c.s.</i>:
3.3. Gelet op de onderlinge samenhang der contracten, de omstandigheid dat de bepalingen mede – en in met de tijd toenemende mate – zijn opgenomen met het oog op de belangen van de andere rechthebbenden en het vertrouwen op naleving dat deze rechthebbenden aan het samenstel van contracten mochten ontlenen, moeten de contracten naar hun aard en de eisen van redelijkheid en billijkheid zo worden uitgelegd, dat zij ten behoeve van andere rechthebbenden een derdenbeding bevatten, in die zin dat deze in rechte nakoming van de gebruiksbeperkende bepalingen kunnen verlangen.
3.4. Hermanides c.s. hebben groot belang bij naleving van die gebruiksbeperkende bepalingen – die direct van invloed zijn op het leefklimaat in de wijk – ook al is in het verleden niet in alle gevallen tegen overtreding opgetreden en ook al zijn de bepalingen 33 jaar oud. Hermanides c.s. hebben hun rechten dienaangaande niet verwerkt. Ook anderszins is een beroep op naleving van de gebruiksbeperkende bepalingen niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.5. Niet is aannemelijk geworden dat de rechter wegens onvoorziene omstandigheden de gevolgen van de overeenkomst(en), bevattende de gebruiksbeperkende bepalingen, dient te wijzigen of de overeenkomst(en) geheel of gedeeltelijk dient te ontbinden, als bedoeld in artikel 6:258 BW.
3.6. Ook voor toepassing van artikel 6:259 BW is onvoldoende aanleiding.
3.7. Dat Kashmir van overheidswege een vergunning heeft, staat er niet aan in de weg dat Hermanides c.s. hun rechten vervolgen. Hermanides c.s zijn niet gehouden een bodemprocedure te initiëren.
3.8. Ten overvloede geldt dat, zo de gebruiksbeperkende bepalingen niet (tevens) als derdenbeding zouden moeten worden beschouwd, jegens Hermanides c.s. door Kashmir onrechtmatig wordt gehandeld door de onderhavige bouwwerkzaamheden, alle omstandigheden van het geval – inclusief dat aan Kashmir van overheidswege vergunning is verleend – in aanmerking genomen. Ook in het kader van de onrechtmatige daad hebben Hermanides c.s. voldoende belang bij de verhindering van een verdere substantiële teruggang in het woonklimaat te Beacon Hill. Hetgeen hiervoor ten aanzien van de contractuele nakomingsvordering is overwogen is <i>mutatis mutandis</i> van toepassing. Het Hof sluit zich voorts aan bij het oordeel van het GEA, ook dat betreffende de aard en ernst van de hinder, en maakt dat oordeel – subsidiair - tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe omstandigheden of gezichtspunten aangevoerd.
4.6. Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe (artikel 3:303 BW), maar naar het voorlopig oordeel van het Hof heeft het GEA te strenge maatstaven aangelegd aan het vereiste belang van eigenaar [C.B.]. Het Hof heeft echter behoefte aan een eigen plaatsopneming en bezichtiging.
4.7. Deze descente zal tevens dienen als comparitie van partijen. Het Hof wenst onder meer te vernemen of het juist is dat de westelijke scheidingsmuur gebreken vertoonde en dat, in plaats van afbraak en herbouw, een grensoverschrijdende steunmuur er tegenaan is gezet.
4.8. Voorts wenst het Hof te vernemen in hoeverre de beerput van Rajo afwijkt van andere beerputten ter plaatse.
4.9. Wat betreft de hoogte van de afscheiding (‘fence’) rijst de vraag of in redelijkheid niet onderscheid behoort te worden gemaakt tussen doorzichtbare en ondoorzichtbare afscheidingen (vergelijk artikel 5:43 BW).
4.10. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. Beslissing
Het Hof:
- gelast een plaatsopneming en bezichtiging ter plaatse, tevens comparitie van partijen, ter plaatse van de percelen 19/1981 en 178/1994 te Belair, Sint Maarten;
- bepaalt dat de plaatsbezichtiging en bezichtiging zal plaatsvinden op dinsdag 28 september 2010, om 15.30 uur;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2010 op Sint Maarten uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.