ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN8451

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
27 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 18/06-H-299/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding verkoopovereenkomst woning na wanprestatie en misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de appellante, wonend op Sint Maarten, de ontbinding van een verkoopovereenkomst van een woning vorderde. De woning was verkocht door de erflaatster, die niet in staat was haar schuld na restauratie van de woning te voldoen. De erflaatster mocht tot haar overlijden in de woning blijven wonen. De appellante stelde dat er sprake was van wanprestatie, misbruik van omstandigheden en/of dwaling. Het Hof oordeelde dat het beroep op wanprestatie moest worden verworpen en dat de vordering tot ontbinding was verjaard.

De zaak begon met een akte van hoger beroep die op 27 april 2009 werd ingediend, gevolgd door een memorie van grieven op 9 juni 2009, waarin zes grieven werden aangevoerd. De geïntimeerde, eveneens wonend op Sint Maarten, concludeerde tot bevestiging van het vonnis van het GEA en veroordeling van de appellante in de proceskosten. Het Hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en vastgesteld dat de argumenten niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te weerleggen.

Het Hof concludeerde dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen over misbruik van omstandigheden en dat de vordering tot ontbinding van de overeenkomst was verjaard, aangezien deze was ingediend na de verjaringstermijn van vijf jaar. De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de appellante in de proceskosten van de geïntimeerde.

Uitspraak

UITSPRAAK: 27 augustus 2010
ZAAKNR.: AR 18/06-H-299/09
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[appellante],
wonend op Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend op Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.M. Marica.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in deze zaak in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Sint Maarten (hierna het GEA), wordt verwezen naar de in deze zaak gewezen vonnissen van 13 februari 2007, 19 juni 2007 en 31 maart 2009. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
[appellante] is in hoger beroep gekomen van genoemde vonnissen door indiening op 27 april 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 9 juni 2009 ingediende memorie van grieven heeft zij zes grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis (kennelijk dat van 31 maart 2009) en tot toewijzing van haar vordering (het Hof gaat ervan uit dat zij per abuis in die conclusie heeft vermeld dat de vorderingen van geïntimeerde moeten worden afgewezen), kosten rechtens.
[geintimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen en heeft daarin geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis (kennelijk eveneens van 31 maart 2009) waarvan beroep met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Appellante is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het bestreden vonnis, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 Er is niet gegriefd tegen hetgeen het GEA in het tussenvonnis van 13 februari 2007 onder 1.2, 1.3, 1.5 en 1.6 onder “1. De Feiten” heeft opgenomen, zodat het Hof, dat daar evenmin bezwaren tegen heeft, ook van uitgaat, met dien verstande dat het Hof, gelet op productie 1, overgelegd bij het inleidend verzoekschrift, begrijpt dat de transportakte niet van 24 juli 2004 is, maar van 24 juli 2001 en dat [appellante] met haar vordering bedoelt deze akte (en niet een akte van 21 juli 2001) aan te tasten.
4.2 Het Hof stelt voorop dat over en weer geen vragen zijn gesteld of verweren zijn opgeworpen betrekking hebbend op de verschillende (rechts)verhoudingen waarin de in deze zaak genoemde personen tot elkaar staan of hebben gestaan, zodat het Hof die problematiek in het midden kan laten. Kort gezegd zijn in elk geval beide procespartijen ervan uit gegaan dat als de feiten die ten grondslag zijn gelegd aan de primaire vordering komen vast te staan, de in de akte van 24 juli 2001 bedoelde koopovereenkomst moet worden vernietigd. Indien het Hof toekomt aan beoordeling van de subsidiaire vordering, geldt ook daar voor dat als de feiten die aan die vordering ten grondslag zijn gelegd, vast komen te staan, de koopovereenkomst ontbonden dient te worden en [geintimeerde] het perceel moet terug leveren.
4.3.1 In haar eerste grief stelt [appellante] dat de “Agreement” van 10 september 1998 (overgelegd als productie 2 bij conclusie van antwoord) niet door [erflaatster] is ondertekend. Zij is kennelijk van mening dat indien de akte inhoudende deze agreement niet bruikbaar is als bewijsmiddel, de titel voor de levering van het perceel in kwestie wegvalt. Zij miskent daarmee dat het bestaan van deze “Agreement” daarvoor niet noodzakelijk is. [appellante] heeft immers niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd, betwist de verklaring van notaris [G.] neergelegd in zijn brief van 25 januari 2005, overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord, voor zover van belang inhoudende dat tijdens het passeren van de transportakte [erflaatster] hem, notaris, informeerde “… dat de heer [geintimeerde] haar woning (onbewoonbaar verklaard na orkaan Luis) had gerestaureerd en dat zij de woning aan hem wilde overdragen omdat zij niet over de middelen beschikte om haar schuld aan hem te voldoen. Verder werd met de erflaatster (nt Hof: [erflaatster]) overeengekomen dat zij tot haar overlijden in de woning mocht blijven wonen”.
Dit betekent dat ook zonder het stuk van 10 september 1998 voldoende vaststaat dat en waarom [erflaatster] het perceel in juli 2001 wilde overdragen.
De grief faalt dus.
4.4 Voor zover de tweede grief al berust op een juiste uitleg van de betreffende passage in overweging 3.2 van het vonnis van het GEA van 13 februari 2007, is de reden waarom de notaris de problematiek omtrent de cessie over het hoofd heeft gezien, juridisch niet relevant. Het enige dat relevant is in die betreffende passage is dat het GEA heeft geconstateerd dat het zonder nadere uitleg, die ten tijde van dat tussenvonnis ontbrak, niet duidelijk was waarom aan [geintimeerde] jr werd geleverd, terwijl door die levering werd voldaan aan een vordering die [geintimeerde] sr op [erflaatster] had.
De grief faalt dus wegens gebrek aan belang.
4.5.1 In haar derde grief stelt [appellante] dat het GEA ten onrechte dwingende bewijskracht heeft verleend aan de transportakte van 24 juli 2001. Uit de toelichting blijkt dat [appellante] van mening is dat geen dwingende bewijskracht mag worden toegekend aan de passage in die akte dat [erflaatster] het perceel heeft verkocht en aan de passage dat de koopsom van $ 45.000,- is betaald.
Het GEA is terecht uitgegaan van de dwingende bewijskracht van de akte. Dit moet immers op grond van art. 136 Rv., zodat de grief in zoverre faalt.
Zonder het met zoveel woorden te zeggen heeft het GEA in zijn vonnis van 13 februari 2007 met de eerste zin van overweging 3.2 onmiskenbaar bedoeld dat tegenbewijs in de zin van art. 130 lid 2 Rv is geleverd voor wat betreft de passage in die akte dat een koopprijs van $ 45.000,- is betaald. In zoverre heeft [appellante] geen belang bij de grief.
4.5.2 Voor zover het Hof het tweede deel van de grief en de toelichting daarop begrijpt, stelt [appellante] dat er voor wat betreft de in die akte genoemde koopovereenkomst sprake is van een wilsgebrek dan wel van wanprestatie. In het eerste geval is er sprake van een overeenkomst die vernietigbaar is; in het tweede geval is sprake van een overeenkomst die ontbonden zou kunnen worden. In beide gevallen is er echter sprake van een overeenkomst en heeft het GEA dat op grond van de dwingende bewijskracht van de akte terecht tot uitgangspunt genomen. Wat dit onderdeel betreft faalt de grief omdat deze uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting.
4.6.1 De grieven 4 en 5, betrekking hebbende op de stelling van [appellante] dat [geintimeerde] sr. misbruik van omstandigheden heeft gemaakt bij het sluiten van de koopovereenkomst ter zake het perceel, lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Het Hof stelt bij de beoordeling van deze grieven het volgende voorop. Degene die stelt dat een overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden, dient die betreffende omstandigheden te stellen en, bij voldoende tegenspraak, te bewijzen. Op grond van bepaalde, vaststaande feiten zoals het niet dan wel niet permanent bezitten van voldoende geestelijke vermogens van de contractspartij ten koste van wie misbruik is gemaakt, het bestaan van een wanverhouding tussen de over en weer bestaande verbintenissen, het bestaan van een vertrouwensband tussen de contractspartijen en het bestaan van een slechte gezondheid bij de contractspartij ten koste van wie misbruik is gemaakt, kan het oordeel dat sprake is van misbruik van omstandigheden zozeer voor de hand liggen dat een andersluidend oordeel aan hoge motiveringseisen moet voldoen (zie HR 9 januari 2004, NJ 2004, 141).
4.6.2 [appellante] stelt dat [geintimeerde] sr. misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Ter onderbouwing daarvan heeft zij, onder meer in de nrs. 3 tot en met 5 van haar in eerste aanleg genomen akte uitlating en overlegging stukken, gewezen op de volgende feiten en/of omstandigheden:
- na de orkaan Luis van september 1995 hebben geen of nauwelijks herstelwerkzaamheden op het perceel plaatsgevonden en in elk geval lang niet voor $ 30.000,- (onder 2 conclusie van repliek);
- [erflaatster] kon niet of nauwelijks lezen en schrijven (onder 3 conclusie van repliek) en was een oude vrouw (geboren op 6 maart 1917) toen zij de overeenkomst aanging;
- [geintimeerde] sr. was een vertrouwenspersoon van [erflaatster] die het ouderdomspensioen van [erflaatster] voor haar inde maar niet (volledig) afdroeg (onder 2 conclusie van repliek);
- de executiewaarde van het perceel lag omstreeks 1998 wellicht rond de US$ 45.000,- (zie de toelichting op de grieven 4, 5 en 6, waarmee zij, naar het Hof mede op grond van het door [appellante] zelf bij akte van 8 mei 2007 overgelegde taxatierapport van Knight Enterprises N.V. dd 27 april 2007 begrijpt, afstand doet van de stelling dat de waarde “grosso modo US$ 160.000,-“ was (onder 3 akte uitlating en overlegging van stukken dd 8 mei 2007) en van het onder 6 conclusie van repliek genoemde bedrag van $ 300.000,- ) maar dat dit dan de waarde zonder herstel betrof en dat als [geintimeerde] sr. inderdaad voor ongeveer $ 30.000,- herstelwerkzaamheden zou hebben verricht, de waarde vervolgens met ongeveer een zelfde bedrag zou hebben moeten stijgen;
- er is geen recht van vruchtgebruik gevestigd ten gunste van [erflaatster], alhoewel [erflaatster] wel zou zijn toegezegd dat zij de rest van haar leven op het perceel zou mogen blijven wonen (onder 10 conclusie van repliek).
4.6.2.1 [geintimeerde] heeft niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, het volgende betwist. Zijn vader was een vertrouwenspersoon van de ten tijde van de Agreement van 10 september 1998 ruim 81 jaar oud zijnde [erflaatster] die niet of nauwelijks kon lezen of schrijven. De waarde van het perceel zonder opstal bedroeg in 1998 ongeveer US$ 45.000,-. De overeenkomst dat [erflaatster] na de verkoop het perceel kon blijven bewonen is niet neergelegd in een recht van vruchtgebruik. Deze feiten staan dus vast.
4.6.2.2 De stelling van [appellante] dat zo er na de orkaan Luis al herstelwerkzaamheden aan de opstal op het perceel is verricht, dit bij lange na niet ter waarde van rond de US$ 30.000,- is geweest, is voldoende gemotiveerd ontkend. Het GEA heeft wat dat betreft in het tussenvonnis van 19 juni 2007 [appellante] terecht toegelaten om te bewijzen dat [geintimeerde] sr. aan de woning na de orkaan Luis geen herstelwerkzaamheden heeft verricht. Het Hof begrijpt dat het GEA hiermee heeft bedoeld “geen of nauwelijks herstelwerkzaamheden”.
Gesteld noch gebleken is dat partijen wat deze bewijsopdracht betreft ander bewijs kunnen voorbrengen dan in eerste aanleg is gedaan, zodat het Hof het in eerste aanleg bijgebrachte bewijs zelf dient te waarderen.
[appellante] heeft ter zake van dit probandum niets relevants verklaard.
[M.L.] heeft voor zover relevant verklaard: “Hurricane Luis blew off most of the roof except for a little piece. … Nobody repaired the building since then. Mr [geintimeerde] put sand in it on the eastern part of the building. … [geintimeerde] brought in sand with sea moss to fill the back. It did not stay there. People building for GEBE took most of the sand …”.
[M.W.] heeft voor zover relevant verklaard:” I live at [adres] . … There was never any construction done on the building. Part of the roof came off during Luis. That still hasn’t been repaired up till now.”
[geintimeerde] heeft voor zover relevant verklaard:”You ask me what I know about the status of the house in [adres] after Hurricane Luis. The roof was damaged. … The banister was damaged. The step to the porch. The yard was a mess, and due to the water the electrical cables needed replacing in some part of the house, namely mostly in the bedroom I believe. I did the replacing of the cables and cleaned up of the yard. I also helped repairing the roof and the step to the porch. We also did some painting. I remember a guy named [F.] form St. Lucia helping. There were also other workmen, maybe three. … We also brought in sand in the property …”.
[J.P.] heeft voor zover relevant verklaard:”Around Hurricane Luis I remember seeing [geintimeerde] Sr working on the house on [adres]. The house was [L] (zo leest het Hof “[LL]s) property. … I saw [geintimeerde] Sr working on the roof. … There were other people also working there. … I saw them working on the roof and I also saw them working in the yard. … At the side of the house I saw them replacing the windows.”.
[A.W.] heeft voor zover relevant verklaard:” I know the property [adres]. … I do not know of repairs on the extension after Hurricane Luis.”
[P.D.] heeft voor zover relevant verklaard:”You ask me what I know about the house on [adres] after Hurricane Luis. The day after the hurricane, my father, my brother and I went to the house to clean it up and fix it up. The zinc had flown off. There was a lot of debris. We cleaned it up, …I did carpentry work and masonry work on the house. My father built a plywood house in the yard … We worked there a good while. … I say months. … We replaced the zinc roof where the lady used to live. After the hurricane there was just a little piece of zinc left in place. … There were 7 persons in all working there. …”.
[J.H.] heeft voor zover relevant verklaard:” You ask me if I know what work he (noot Hof:[geintimeerde] sr.) did specifically after hurricane Luis. I cannot tell you. I know he did work there. I cannot tell you if there were other persons assisting him in that work. After hurricane Luis the buildings on [adres] looked deteriorated. Part of the roof was gone and there was a lot of debris around.. I never saw the building fixed up after the hurricane. … [geintimeerde] Sr. told me that he worked on [ML]’s house after the hurricane when he came to the labor department …”.
Uit bovenstaande blijkt dat [L] en [W.] hebben verklaard dat er niets of bijna niets zou zijn gedaan. Dat lijkt niet erg waarschijnlijk, niet alleen gelet op de verklaringen van onder meer [P.] en [D.], maar ook omdat het er sterk op lijkt dat een deel van het dak door orkaan Luis van het huis was gewaaid en dus regenval vrij spel had in de woning om bijvoorbeeld de elektra aan te tasten. Het kan eigenlijk niet anders, gelet op het feit dat het pand in gebruik is gebleven, dan dat er op redelijke schaal is gerepareerd. Dat die reparaties aanzienlijk minder hebben gekost dan $ 30.000,- valt niet uit de getuigenverklaringen af te leiden.
Het Hof leidt verder uit de verklaringen af dat het gebouw weliswaar is opgeknapt, maar dat er geen sprake is geweest van een renovatie of restauratie. Wat op het perceel stond, verkeerde al voor de orkaan Luis in slechte zo niet heel slechte staat en na de orkaan Luis is het in nog slechtere staat verkerende gebouw bruikbaar gemaakt, maar niet meer dan dat. Dat betekent dat niet zonder meer kan worden gezegd dat de waarde van het perceel met pand is gestegen met een bedrag gelijk aan de waarde van de door [geintimeerde] sr. verrichte werkzaamheden. Al met al staat dan ook niet vast dat [geintimeerde] perceel en bebouwing heeft verkregen voor een bedrag dat aanzienlijk lager was dan de waarde van het perceel.
4.6.3 Eén en ander betekent dat voor wat betreft de stelling dat er sprake is geweest van misbruik van omstandigheden niet meer feiten vaststaan dan die feiten die zijn vermeld onder 4.6.2.1. Andere feiten ter onderbouwing van de stelling dat er sprake is geweest van misbruik van omstandigheden zijn of niet gesteld of zijn niet komen vast te staan. Het Hof is van oordeel dat enkel de onder 4.6.2.1. vastgestelde feiten in onderling verband en samenhang bezien van onvoldoende gewicht zijn om gekwalificeerd te kunnen worden als misbruik van omstandigheden. Het Hof is verder van oordeel dat er onvoldoende sprake is van feiten of omstandigheden die met zich brengen dat het oordeel dat sprake is van misbruik van omstandigheden zozeer voor de hand ligt dat een andersluidend oordeel aan hoge motiveringseisen moet voldoen.
De grieven 4 en 5 falen dus.
4.7.1 Gelet op het bovenstaande is niet komen vast te staan dat [geintimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis in die zin dat zijn prestatie (de reparatiewerkzaamheden) aanzienlijk minder waard zijn geweest dan $ 30.000,-, zodat het beroep op wanprestatie moet worden verworpen.
4.7.2 Het Hof oordeelt daarenboven dat de vordering tot ontbinding is verjaard. De reparatiewerkzaamheden waarin beweerdelijk zou zijn tekortgeschoten, dateren van kort na de orkaan Luis van 5 september 1995. De aard van de werkzaamheden waarin tekort zou zijn geschoten is zondanig dat dit vrijwel direct na afloop daarvan bekend moet zijn geworden. De vordering tot ontbinding verjaart ex art. 3:311 BW na vijf jaar. Met inachtneming van het overgangsrecht was die vordering verjaard op het moment dat het dit geding inleidend verzoekschrift aan [geintimeerde] is betekend (4 april 2006). Van enige eerdere stuitingshandeling is niet gebleken, zodat ook grief 6 faalt.
4.8 Nu alle grieven zijn verworpen, zal het eindvonnis worden bevestigd, en wordt [appellante], als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de aan de zijde van [geintimeerde] gerezen proceskosten.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de aan de zijde van [geintimeerde] gerezen kosten van dit hoger beroep, tot op heden begroot op NAF. 219,50 betekeningskosten memorie van antwoord en NAF. 5.100,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 27 augustus 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.