ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN8303
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en onrechtmatige beslaglegging in civiele procedure
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, heeft de appellant, wonend op Sint Maarten, een beroep gedaan op schadevergoeding als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. De overeenkomst, een settlement agreement, werd op 5 april 2006 gesloten tussen de appellant en de geïntimeerde, die eveneens op Sint Maarten woont. Het Hof oordeelde dat de appellant de geïntimeerde nooit in gebreke heeft gesteld met betrekking tot de nakoming van deze overeenkomst, waardoor er geen recht op schadevergoeding bestaat. De verplichting tot schadevergoeding kan immers alleen bestaan indien de geïntimeerde in verzuim is. Het Hof concludeerde dat de geïntimeerde niet in gebreke was gesteld en dat de stelling van de appellant dat de geïntimeerde in verzuim was, onvoldoende was onderbouwd.
Desondanks werd het beroep van de appellant op schadevergoeding als gevolg van onrechtmatige beslagen, die door de geïntimeerde waren gelegd, wel toegewezen. Het Hof oordeelde dat de door de geïntimeerde op 6 maart 2007 gelegde conservatoire derdenbeslagen onrechtmatig waren. De appellant had voldoende aannemelijk gemaakt dat hij schade had geleden door deze onrechtmatige beslagleggingen, en het Hof besloot dat de schadevergoeding op te maken bij staat moest worden toegewezen. De vordering van de appellant tot schadevergoeding op basis van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst werd afgewezen, omdat de geïntimeerde niet in verzuim was.
Het Hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover het in reconventie was gewezen en verklaarde voor recht dat de geïntimeerde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de zijde van de appellant, aangezien de geïntimeerde als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 augustus 2010 door de rechters J. de Boer, J.R. Sijmonsma en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de griffier.