ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN8303

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
27 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 11/07 - H 142/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en onrechtmatige beslaglegging in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, heeft de appellant, wonend op Sint Maarten, een beroep gedaan op schadevergoeding als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. De overeenkomst, een settlement agreement, werd op 5 april 2006 gesloten tussen de appellant en de geïntimeerde, die eveneens op Sint Maarten woont. Het Hof oordeelde dat de appellant de geïntimeerde nooit in gebreke heeft gesteld met betrekking tot de nakoming van deze overeenkomst, waardoor er geen recht op schadevergoeding bestaat. De verplichting tot schadevergoeding kan immers alleen bestaan indien de geïntimeerde in verzuim is. Het Hof concludeerde dat de geïntimeerde niet in gebreke was gesteld en dat de stelling van de appellant dat de geïntimeerde in verzuim was, onvoldoende was onderbouwd.

Desondanks werd het beroep van de appellant op schadevergoeding als gevolg van onrechtmatige beslagen, die door de geïntimeerde waren gelegd, wel toegewezen. Het Hof oordeelde dat de door de geïntimeerde op 6 maart 2007 gelegde conservatoire derdenbeslagen onrechtmatig waren. De appellant had voldoende aannemelijk gemaakt dat hij schade had geleden door deze onrechtmatige beslagleggingen, en het Hof besloot dat de schadevergoeding op te maken bij staat moest worden toegewezen. De vordering van de appellant tot schadevergoeding op basis van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst werd afgewezen, omdat de geïntimeerde niet in verzuim was.

Het Hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover het in reconventie was gewezen en verklaarde voor recht dat de geïntimeerde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de zijde van de appellant, aangezien de geïntimeerde als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 augustus 2010 door de rechters J. de Boer, J.R. Sijmonsma en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Registratienummers: AR 11/07 - H 142/09
Uitspraak: 27 augustus 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis
in de zaak van:
[appellant],
wonend op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. C.M. Marica,
- tegen -
[geïntimeerde],
wonend op Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.J. Fox.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure tot dan toe, verwijst het Hof naar het tussenvonnis van 7 mei 2010 in deze zaak. Bij dat vonnis is bevolen dat de onderhavige zaak administratief wordt gevoegd met de zaak onder nummer H 10/10 zodat in beide zaken gelijktijdig vonnis kan worden gewezen.
1.2 Het is het Hof ambtshalve bekend dat heden tevens vonnis wordt gewezen in de zaak onder nummer H 10/10.
2. De verdere beoordeling
2.1 Nu bij vonnis van heden in de zaak onder nummer H 10/10 het vonnis van 22 juli 2008 onder AR 232/2005 is bevestigd, heeft [appellant] belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep in de onderhavige zaak. Blijkens de memorie van grieven richt het hoger beroep van [appellant] zich uitsluitend tegen het bestreden vonnis voor zover in reconventie gewezen. Door [geïntimeerde] is geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof zal zich daarom bij de beoordeling beperken tot het vonnis voor zover in reconventie gewezen.
2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat zij op 5 april 2006 een settlement agreement hebben gesloten. Dat tot op heden door partijen geen uitvoering is gegeven aan de overeenkomst, zoals [geïntimeerde] stelt, is onvoldoende om te oordelen dat de overeenkomst dus is ontbonden. Dat de overeenkomst anderszins is ontbonden of vernietigd, is gesteld noch gebleken. De stelling dat partijen uitdrukkelijk zouden hebben afgezien van nakoming, heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd. De overeenkomst zal derhalve door partijen moeten worden nagekomen. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke is gebleven (het Hof begrijpt deze stelling aldus dat [appellant] heeft bedoeld te stellen dat [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst is tekort geschoten), is door [geïntimeerde] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. De in dit verband gevorderde verklaring van recht ligt dan ook in die zin voor toewijzing gereed.
2.3 Dat geldt niet voor de vordering tot vergoeding van schade die [appellant] zou hebben geleden als gevolg van deze tekortkoming door [geïntimeerde]. De verplichting tot schadevergoeding bestaat immers in beginsel alleen indien [geïntimeerde] in verzuim is. [geïntimeerde] heeft uitdrukkelijk betwist ooit tot nakoming van de overeenkomst te zijn aangesproken. Dat [appellant] [geïntimeerde] ter zake van nakoming van deze overeenkomst in gebreke heeft gesteld, is gesteld noch gebleken. Dat [geïntimeerde] desalniettemin, dus zonder ingebrekestelling, in verzuim verkeert of dat het verzuimvereiste in dit geval niet geldt, is door [appellant] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld. De door [appellant] in eerste aanleg aangevoerde omstandigheid dat [geïntimeerde] in deze procedure zich op het standpunt stelt niet tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst gehouden te zijn, geldt niet als een mededeling zoals bedoeld in art. 6:83 sub c BW en maakt niet dat zij daardoor in verzuim is geraakt. Voor schadevergoeding op grond van de tekortkoming bestaat dan ook geen aanleiding. Voor zover [appellant] de vordering tot schadevergoeding in eerste aanleg mede heeft gebaseerd op onrechtmatig handelen vanwege het gestelde profiteren door [geïntimeerde] van een wanprestatie door Van Spanje, is het GEA daaraan voorbijgegaan. Daartegen heeft [appellant] geen grief gericht en het Hof heeft daartegen ook ambtshalve geen bezwaren. In zoverre heeft het GEA de vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat dan ook terecht afgewezen.
2.4 Tegen de in eerste aanleg toegewezen vordering om voor recht te verklaren dat de door [geïntimeerde] ten laste van [appellant] gelegde beslagen onrechtmatig zijn, is geen (incicenteel) appel ingesteld. Het Hof heeft daartegen ook ambtshalve geen bezwaren met dien verstande dat het aanleiding ziet de verklaring van recht, mede gelet op de wijze waarop de vordering is geformuleerd, iets anders te formuleren dan het GEA heeft gedaan. De mogelijkheid dat [appellant] door deze onrechtmatige beslagen schade heeft geleden is voldoende aannemelijk. De vordering tot vergoeding van schade (nader op te maken bij staat) als gevolg van deze onrechtmatige beslagleggingen dient dan ook te worden toegewezen. Voor zover [appellant] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] hem schade heeft berokkend, wordt de vordering afgewezen nu dit nog niet vaststaat.
2.5 Het Hof verenigt zich met het oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van het GEA dat de door [appellant] gevorderde kosten van juridische bijstand ad $ 4.078,80 dienen te worden afgewezen. Door [appellant] is in hoger beroep niets aangevoerd dat tot een andere conclusie zou moeten leiden. Wel komt het Hof tot een andere beslissing ten aanzien van de proceskosten aangezien [geïntimeerde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt en mitsdien in de proceskosten zal worden veroordeeld. De kosten van het incident zijn daaronder niet begrepen nu dit hoger beroep zich uitdrukkelijk richt tegen de beslissingen zoals in reconventie gewezen en het incident zich niet in de reconventionele procedure heeft afgespeeld.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in reconventie gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door [geïntimeerde] op 6 maart 2007 gelegde conservatoire derdenbeslagen onrechtmatig zijn;
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van de door [appellant] als gevolg van deze onrechtmatige beslagen geleden schade, op te maken bij staat;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst d.d. 5 april 2006;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot op:
- in eerste aanleg in reconventie: nihil aan verschotten en NAF. 1.800,-- aan gemachtigdensalaris;
- in hoger beroep: NAF. 900,-- aan griffierechten, NAF 275,50 aan overige verschotten en NAF. 5.100,-- aan gemachtigdensalaris;
verklaart de veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat en de veroordeling in de kosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 27 augustus 2010.