Registratienummers: AR 230/08 - H 8/09
Uitspraak: 27 augustus 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[appellanten],
beiden wonend op Sint Maarten,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. R. Zwanikken,
de naamloze vennootschap
PARADISE BAY RESORT N.V.,
gevestigd op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.O. Kortenoever.
Partijen worden hierna [appellanten] (in enkelvoud) en Paradise Bay Resort genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 23 juni 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
[appellanten] is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 3 augustus 2009 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven heeft [appellanten] vier grieven geformuleerd en toegelicht en zijn eis gewijzigd. Zijn conclusie strekt ertoe dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat Paradise Bay Resort bij vonnis uitvoerbaar wordt veroordeeld om de reeds ontvangen prestatie dan wel onverschuldigde betaling ongedaan te maken en wel door haar te veroordelen om aan [appellanten] (terug) te betalen het bedrag van $ 31.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2007, althans vanaf 20 juni 2008, althans vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, in alle gevallen tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
1.2 Paradise Bay Resort heeft bij memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.
1.3 Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitaantekeningen, [appellanten] met producties, overgelegd.
1.4 Vonnis is bepaald op heden.
2.1 Blijkens de tussen partijen gesloten koopovereenkomst heeft [appellanten] van Paradise Bay Resort een appartementsrecht gekocht inhoudende - voor zover thans van belang - “Condominium #D2 in the D Building (…) and parking space #4 in the underground garage of Building D”. Vast staat dat Paradise Bay Resort nadien aan [appellanten] heeft meegedeeld dat de gekochte parkeerplaats niet in de ondergrondse garage van Gebouw D maar elders op het terrein gerealiseerd zal worden.
2.2 Door de parkeerplaats niet te realiseren op de wijze zoals tussen partijen overeengekomen, schiet Paradise Bay Resort tekort in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellanten]. Anders dan het GEA is het Hof van oordeel dat het verplaatsen van de parkeerplaats naar een ander appartementengebouw niet valt onder de aan Paradise Bay Resort geboden ruimte “to make changes to the floor plans and the general construction and finishing descriptions of the (...) Parking Space”. Niet gezegd kan worden dat de verplaatsing van de parkeerplaats valt te scharen onder wijzigingen die “do not significantly alter the nature of the Parking Space”. Een ondergrondse parkeerplaats in hetzelfde gebouw als het gekochte appartement vormt een wezenlijk onderdeel van de koopovereenkomst. Het belang, en waardevermeerderend effect, van een ondergrondse parkeerplaats in hetzelfde gebouw als, en nabij de trap naar, het appartement is evident, ook gelet op de lokale (veiligheids- en weers-)omstandigheden op Sint Maarten. Door deze parkeerplaats te vervangen door een parkeerplaats elders op het terrein nabij of in een op een afstand van in ieder geval enige tientallen meters gelegen ander appartementengebouw, heeft Paradise Bay Resort de aard van de aan [appellanten] verkochte parkeerplaats (ondergronds in hetzelfde gebouw als het gekochte appartement) veranderd.
2.3 Deze tekortkoming door Paradise Bay Resort rechtvaardigt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de ontbinding door [appellanten] van de overeenkomst. Een ingebrekestelling was daartoe niet vereist, nu [appellanten] uit de mededeling van Paradise Bay Resort mocht afleiden dat zij in de nakoming van de overeenkomst zou tekortschieten. Voor zover Paradise Bay Resort heeft gesteld dat [appellanten] op het moment van ontbinding reeds in gebreke was met betaling en daarom niet kon ontbinden, mist dit betoog steun in het recht. Het enkele niet-tijdig betalen door [appellanten] levert geen schuldeisersverzuim op zoals bedoeld in art. 6:266 BW. Geen van de situaties zoals bedoeld in art. 6:58 of 6:59 BW heeft zich immers voorgedaan; [appellanten] heeft nakoming van de overeenkomst door Paradise Bay Resort niet verhinderd en Paradise Bay Resort heeft de nakoming van haar verbintenis niet opgeschort.
2.4 Nu [appellanten] aldus op toereikende gronden de overeenkomst reeds had ontbonden toen Paradise Bay Resort op 10 juli 2008 op haar beurt de ontbinding van de overeenkomst inriep, heeft deze laatste ontbinding geen effect gehad. De ontbinding van de overeenkomst heeft een verplichting tot ongedaanmaking van de reeds door partijen verrichte prestaties doen ontstaan. Dit betekent dat Paradise Bay Resort het door [appellanten] ingevolge de overeenkomst betaalde bedrag ad $ 31.000,-- dient terug te betalen.
2.5 Het hoger beroep slaagt dus. De grieven behoeven voor het overige geen bespreking. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en Paradise Bay Resort zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van een bedrag ad $ 31.000,--, vermeerderd met de niet betwiste wettelijke rente daarover. Paradise Bay Resort zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten dienen te dragen.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Paradise Bay Resort om aan [appellanten] te voldoen een bedrag van $ 31.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2007 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Paradise Bay Resort in de proceskosten aan de zijde van [appellanten] gevallen en tot op heden begroot op:
- in eerste aanleg: NAF. 750,-- aan griffierechten, NAF. 220,50 aan overige verschotten en NAF. 2.200,-- aan gemachtigdensalaris;
- in hoger beroep: NAF. 1.500,-- aan griffierechten, NAF. 225,50 aan overige verschotten en NAF. 8.800,-- aan gemachtigdensalaris;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. De Kort, Lock en De Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 27 augustus 2010.