ZAAKNR.: AR 61/08 – H 232/09
UITSPRAAK: 7 september 2010
VONNIS GEWEZEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de naamloze vennootschap HAGEDIS HOLDING N.V.,
gevestigd op Curaçao,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
[geïntimeerde],
wonende op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
Partijen worden hierna aangeduid met Hagedis en [geïntimeerde].
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met AR nummer 61 van 2008 gewezen en op 9 juni 2008 uitgesproken tussenvonnis en het op 6 april 2009 uitgesproken eindvonnis. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2. Hagedis is bij akte van appel, ingekomen op 12 mei 2009, in hoger beroep gekomen van voornoemd eindvonnis. In een op 22 juni 2009 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft zij tien grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3. [geïntimeerde] heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Hagedis in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Op 2 maart 2010 hebben de gemachtigden van partijen schriftelijk gepleit. Bij de pleitaantekeningen van Hagedis zijn producties gevoegd.
1.5. Partijen hebben vonnis gevraagd, maar de uitspraak is aangehouden in verband met de navordering van griffierecht van Hagedis in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak <i>Hagedis v. Rascha</i> (AR 60/08 – H. 226/09), waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan.
1.6. De uitspraak is nader bepaald op heden.
Voor de grieven zij verwezen naar de memorie van grieven.
Het GEA heeft in het bestreden vonnis eindvonnis, onder 3.2 sub a tot en met tt, feiten vastgesteld. Voor zover de juistheid hiervan niet in geschil is, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
4.1. De grieven, die gezamenlijk kunnen worden behandeld, beogen het geschil in volle omvang aan het Hof voor te leggen.
4.2. Uit de door het GEA vastgestelde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, volgt dat het handelen van onderscheidenlijk de natuurlijk persoon [de heer B.] (hierna: [de heer B.]) en de rechtspersonen Taxatiebureau Exact N.V. (hierna: Exact) en Hagedis Holding N.V. (Hagedis) in de in casu bestreken periode onderling toerekenbaar is. Waar hierna van [de heer B.] wordt gesproken kan daarin Exact en Hagedis mede begrepen worden geacht.
4.3. Ook het handelen van [geïntimeerde] en zijn echtgenote [A.L.] is onderling toerekenbaar. Waar hierna van [geïntimeerde] wordt gesproken, kan daarin [A.L.] mede begrepen worden geacht.
4.4. Vast staat ook dat tussen de voorgenomen koop/verkoop van het aan [geïntimeerde] toebehorende woonhuis Zuid Popo [adres] (het onderwerp in de onderhavige zaak) en de voorgenomen koop/verkoop van het aan Rascha N.V. toebehorende resort Club Santa Catharina (het onderwerp in voornoemde zaak <i>Hagedis v. Rascha</i>) verband bestond. Ten aanzien van beide voorgenomen transacties was [de heer B.] bemiddelaar voor [geïntimeerde]. [geïntimeerde] beoogde met de opbrengst van Zuid Popo [adres]de aankoop van het resort te vergemakkelijken.
4.5. Tussen [geïntimeerde] als opdrachtgever en [de heer B.] als opdrachtnemer bestond een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 e.v. BW. In het bijzonder was sprake van een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 e.v. BW (GEA feit d en h) en van lastgeving als bedoeld in artikel 7:414 e.v. BW, met volmacht als bedoeld in artikel 3:60 e.v. BW (GEA feit s).
4.6. [de heer B.] had direct of indirect belang bij de totstandkoming van de koop van het woonhuis Zuid Popo [adres]. Hagedis, waarin alleen hij participeerde, zou immers koper zijn. Bovendien was er verband met de door hem nagestreefde koop van het resort Club Santa Catharina door Hagedis. Ingevolge artikel 7:418 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:427 BW was [de heer B.] verplicht [geïntimeerde] van dat belang in kennis te stellen. Niet is komen vast te staan dat hij aan deze verplichting heeft voldaan. [de heer B.] heeft geenszins open kaart gespeeld, opdat [geïntimeerde] kon beslissen of zijn belangen wel voldoende door [de heer B.] zouden worden behartigd. [de heer B.] is voor zichzelf gaan onderhandelen met Rascha buiten [geïntimeerde] om. [de heer B.] heeft gemeend – althans daar heeft het de schijn van – erop aan te moeten sturen, in plaats van een courtage van enkele tienduizenden guldens, een verkoopwinst van enkele honderdduizenden guldens te behalen. [de heer B.] heeft [geïntimeerde] niet tijdig en voldoende duidelijk doen begrijpen dat er bij aankoop van het resort door Hagedis zonder dat [geïntimeerde] in Hagedis zou participeren, geenszins zekerheid bestond wat betreft dienstverband en huisvesting van [geïntimeerde] (GEA feit bb). Het Hof kan het niet anders zien dan dat [vrouw van geïntimeerde] gelijk had in haar mail aan Rascha (GEA feit ff): ‘Alle belangen zijn nu voor [W.]’ ([W.] is de voornaam van [de heer B.]; <i>Hof</i>).
4.7. [de heer B.] heeft aangevoerd dat op enig moment (begin juli 2007, na een ‘change of plans’) de bemiddelingsovereenkomsten de facto van de baan waren. Naar het oordeel van het Hof is zulks niet komen vast te staan. Overigens, veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de bemiddelingsovereenkomst wel was beëindigd vóór de opzegging door [geïntimeerde] op 12 november 2007 (GEA feit kk), [de heer B.] bleef [geïntimeerde] intensief ‘adviseren’ op zodanige wijze dat, gelet op de overige omstandigheden van het geval, artikel 7:418 lid 1 BW in aanmerking komt voor analogische toepassing.
4.8. [de heer B.] heeft beroep gedaan op voordelen die hij [geïntimeerde] in het vooruitzicht had gesteld. Nog ervan afgezien dat omtrent die voordelen geen zekerheid was geregeld, voor de toepassing van artikel 7:418 BW gaat het om [de heer B.] belang. Dat [de heer B.] nadat hij een belang kreeg niet meer overeenkomstig de aanvankelijke overeenkomst bemiddelde, is evenmin beslissend. Verwezen zij naar HR 6 april 2007, LJN: ZA5440, NJ 2008, 493, <i>Savills v. B&S</i>, waarin de Hoge Raad onder meer overweegt:
3.3 Onderdeel 1.1 klaagt in de eerste plaats dat het hof miskend heeft dat de in art. 7:418 lid 1 BW bedoelde mededelingsplicht slechts aan de orde is ingeval van een eigen belang van de makelaar dat tegenstrijdig is aan dat van de opdrachtgever. Deze klacht faalt omdat die steunt op een onjuiste rechtsopvatting. De in de genoemde bepaling neergelegde mededelingsplicht doet zich - behoudens de in het artikellid genoemde uitzondering, waarop de klacht kennelijk niet doelt - gelden zodra de lasthebber direct of indirect belang heeft bij de totstandkoming van de rechtshandeling. Het is vervolgens aan de lastgever om te beoordelen of zich een belangenconflict voordoet dat aan een optimale behartiging van zijn belang door de lasthebber zou kunnen afdoen. De mededelingsplicht geldt dus onafhankelijk van het antwoord op de vraag of het eigen belang van de lasthebber daadwerkelijk in strijd is met de belangen van de lastgever.
(…)
3.6 (…) Ook een tussenpersoon als bedoeld in de art. 7:425-427 die een eigen belang bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft gekregen nadat hij de met zijn opdrachtgever overeengekomen bemiddelingswerkzaamheden heeft verricht, of die nadat hij zelf een zodanig eigen belang heeft gekregen geen bemiddelingswerkzaamheden voor zijn opdrachtgever meer verricht, is ingevolge art. 7:418 lid 1 verplicht de opdrachtgever van dat belang in kennis te stellen, zodat deze kan beoordelen of zich een belangenconflict voordoet dat zijn belangen zou kunnen schaden.
(…)
3.8 (…) Opmerking verdient hierbij nog dat het antwoord op de - veelal niet met een redelijke mate van zekerheid te beantwoorden - vraag hoe groot de kans is dat de lastgever door belangenverstrengeling aan de zijde van de lasthebber wordt benadeeld, bij de toepassing van art. 7:418 (…) geen rol speelt.
4.9. In casu doet zich niet voor dat de inhoud van de rechtshandeling zo nauwkeurig vaststond dat strijd tussen de belangen van lasthebber/bemiddelaar en opdrachtgever was uitgesloten (artikelen 3:68, 7:416-418 BW). De prijs lijkt aan de lage kant te zijn en niet blijkt dat was zekergesteld dat de schuld van [geïntimeerde] aan de hypotheekhouder Sagicor zou verminderen. Voorts was er verband met de beoogde aankoop van het resort en wat dat betreft waren [de heer B.] en [geïntimeerde] in zekere zin concurrenten geworden.
4.10. Uit het voorgaande volgt dat [de heer B.] jegens [geïntimeerde] wanprestatie gepleegd heeft in het kader van de hiervóór nader aangeduide opdracht. Doordat de koop was gesloten in het kader van de opdracht leverde deze wanprestatie ook een wanprestatie op in het kader van de koop betreffende Zuid Popo [adres] De wanprestatie rechtvaardigt de ontbinding van de koop.
4.11. In elk geval moet het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht dat [de heer B.] zich beroept op nakoming van de koop.
4.12. In het midden kan blijven of sprake is van een wilsgebrek als bedoeld in artikel 3:44 BW, zoals door het GEA aangenomen.
4.13. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Hagedis dient de kosten van het hoger beroep te dragen.
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt Hagedis in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, tot op heden begroot op NAF. 5.100,= aan gemachtigdensalaris en NAF. 391,88 aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van 7 september 2010 op Curaçao uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.