Registratienummers: AR 1062/06 - H 162/09
Uitspraak: 25 mei 2010 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[appellant],
wonend in Nederland,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter,
mr. E. BOKKES q.q. (in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Tu Tu Tango N.V.)
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Bokkes.
Geïntimeerde zal hierna worden aangeduid als de curator, appellant zal bij zijn volledige naam worden genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 3 september 2007, 24 september 2007, 1 oktober 2007, 17 december 2007, 27 oktober 2008 en 16 februari 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna te noemen “GEA”) onder nummer AR 1062/2006 vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die vonnissen.
1.2 Bij faxbericht van 18 februari 2009 heeft de curator het GEA verzocht het vonnis van 16 februari 2009 te verbeteren in die zin dat het verzuim om in de aanhef van het vonnis [appellant] te noemen, wordt hersteld. Vervolgens is door het GEA, blijkens een e-mailbericht van de behandelend rechter: op 19 februari 2009, het voorblad van het vonnis van 16 februari 2009 vervangen door een voorblad waarop de naam van [appellant] als gedaagde partij is vermeld.
1.3 Bij akte van appel, ingediend op 31 maart 2009, heeft [appellant] verklaard in hoger beroep te komen tegen het (herstel)vonnis, gewezen op 19 februari 2009, geregistreerd onder nummer 1062/2006. Bij afzonderlijke memorie van grieven heeft [appellant] zes grieven geformuleerd en toegelicht.
1.4 De curator heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in het hoger beroep althans bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
1.5 Op de nader daarvoor bepaalde dag heeft [appellant] pleitaantekeningen met producties overgelegd. De curator heeft van de gelegenheid tot pleidooi geen gebruik gemaakt. Wel heeft de curator nog een akte, met producties, genomen. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de door de curator overlegde producties.
1.6 Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
2.1 Onder nummer AR 1062/2006 was bij het GEA een zaak aanhangig tussen enerzijds de curator en anderzijds [appellant] en [A.J.S.]. Deze zaak stond, onder vermelding van deze partijen, op de rol van 16 februari 2009 voor vonnis. Het op 16 februari 2009 onder dat nummer uitgesproken vonnis bevat in de aanhef alleen de naam van [A.J.S.] als gedaagde partij. De naam van [appellant] is daarop niet vermeld. Wel wordt in de aanhef vermeld dat het vonnis voortbouwt op het tussenvonnis van 27 oktober 2008. In dat tussenvonnis, en overigens ook in het daaraan voorafgaande tussenvonnis, is de naam van [appellant] als gedaagde partij wel vermeld. In het tussenvonnis worden [A.J.S.] en [appellant] aangeduid met respectievelijk [S.] sr. en [S.] jr. Ook in het op 16 februari 2009 uitgesproken vonnis worden deze aanduidingen gebruikt. In r.o. 2.10 van dat vonnis wordt overwogen dat de vorderingen tegen [S.] jr. (waarmee dus [appellant] is bedoeld) zoals daar genoemd zullen worden toegewezen. Ook in het dictum van het vonnis komt dit op die wijze terug.
2.2 Hieruit kan niet anders volgen dan dat het op 16 februari 2009 uitgesproken vonnis mede is gericht tegen [appellant]. Dat de naam van [appellant] niet in de aanhef van het vonnis stond vermeld, betreft een kennelijke fout en doet aan inhoud en strekking van het vonnis niet af, ook niet voor wat betreft de daarbij betrokken partijen. Het standpunt van [appellant] dat tegen hem eerst vonnis is gewezen op 19 februari 2009 is dus niet juist. Op die datum is uitsluitend het voorblad van het vonnis van 16 februari 2009 veranderd. Het was voor [appellant] voldoende kenbaar dat ook hij partij is bij het vonnis van 16 februari 2009.
2.3 [appellant] heeft het hoger beroep gericht tegen het op 19 februari 2009 uitgesproken vonnis. Zoals uit het voorgaande volgt is op die datum uitsluitend het voorblad veranderd. Voor zover die verandering van het voorblad al als een (herstel)vonnis kan worden aangemerkt, staat tegen die verbetering in beginsel geen hoger beroep open. [appellant] heeft evenwel aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zich over de verbetering uit te laten. Dat rechtvaardigt een doorbreking van het appelverbod. Nu echter overigens geen bezwaar tegen de verbetering zelf is gericht, en het Hof ambtshalve daartegen ook geen bezwaren heeft, kan de grief niet slagen. De op 19 februari 2009 aangebrachte verbetering dient dus te worden bevestigd.
2.4 Ervan uitgaande dat [appellant] tevens bedoeld heeft hoger beroep in te stellen tegen de verbeterde uitspraak van 16 februari 2009, dient vervolgens nog de vraag te worden beantwoord of [appellant] in dat beroep kan worden ontvangen. Voor de aanvang van de appeltermijn is niet de datum van het herstelvonnis maar de datum van het herstelde vonnis beslissend is. Tegen het vonnis van 16 februari 2009 kon [appellant] ingevolge het bepaalde in het eerste lid van art. 264 Rv uiterlijk 30 maart 2009 hoger beroep instellen. Nu [appellant] eerst op 31 maart 2009 een akte van appel heeft ingediend, betekent dit dat hij in beginsel niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Dat zou ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 264 Rv anders kunnen zijn indien hij of zijn gemachtigde niet bij de uitspraak van het vonnis van 16 februari 2009 aanwezig was en het vonnis op die datum niet volgens de wet aan hem is meegedeeld. Daarbij geldt dat het in ontvangst nemen van het vonnis ter griffie van het GEA als mededeling in de zin van art. 264 lid 2 Rv moet worden aangemerkt.
2.5 [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij pas op 20 februari 2009 van het tegen hem uitgesproken vonnis kennis heeft genomen. Niet duidelijk is of hij daarmee bedoelt op die datum voor het eerst kennis te hebben genomen van het verbeterde vonnis, hetgeen de mogelijkheid openlaat dat hij wel reeds eerder kennis heeft genomen van het op 16 februari 2009 uitgesproken vonnis. Ook heeft [appellant] gesteld dat hij zich niet meer liet vertegenwoordigen. Die, door de curator betwiste, stelling vindt geen steun in het dossier. Bij brief van 21 september 2007 heeft mr. De Winter zich voor [appellant] gesteld. Dat mr. De Winter nadien heeft gedesisteerd blijkt niet uit het dossier. Ook op de rol van 16 februari 2009 staat mr. De Winter als gemachtigde voor beide gedaagde partijen genoteerd. Het Hof gaat er daarom vooralsnog vanuit dat mr. De Winter ook op 16 februari 2009 nog als gemachtigde voor [appellant] optrad. Dat lijkt overigens ook te volgen uit de correspondentie rondom het voorblad van het vonnis zoals die zich enkele dagen na 16 februari 2009 heeft ontsponnen. Dit betekent dat indien hetzij [appellant] in persoon hetzij mr. De Winter of een andere gemachtigde van [appellant] op de zitting van 16 februari 2009 aanwezig was of op die datum het vonnis aan hem is meegedeeld (of door hem in ontvangst is genomen), het hoger beroep te laat is ingesteld. Het dossier noch de rolaantekeningen van de griffier bieden daarover uitsluitsel. [appellant] wordt in de gelegenheid gesteld om zich erover uit te laten of hij, mr. De Winter of een andere voor hem optredende gemachtigde/rolwaarnemer op 16 februari 2009 bij de uitspraak van het vonnis onder nummer AR 1062/2006 aanwezig was of dat het vonnis op die datum aan hem is meegedeeld in de zin van art. 264 lid 2 Rv (waaronder begrepen het ter griffie in ontvangst nemen van het vonnis).
2.6 De curator zal op de door [appellant] te nemen akte mogen reageren.
2.7 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van 22 juni 2010 voor akte aan de zijde van [appellant] zoals bedoeld in r.o. 2.5;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 25 mei 2010.