UITSPRAAK: 8 juni 2010
ZAAKNRS: AR 509/08 - H-234/09
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de vennootschap naar vreemd recht
THE NEW INDIA ASSURANCE COMPANY LTD,
gevestigd op Curaçao,
eerst gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. S.C. Limon,
[geïntimeerde],
wonende op Curaçao,
eerst eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr R.A. Gonet.
Partijen worden hierna aangeduid als “New India” en “[geïntimeerde]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 20 april 2009 en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 2 februari 2009. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2. New India is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 april 2009 door indiening op 5 mei 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 15 juni 2009 ingekomen memorie van grieven heeft zij vier grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep voor dat deel waarvan beroep is ingesteld zal vernietigen en voor het overige in stand zal houden al dan niet onder aanvulling of verbetering van de gronden, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3. [geïntimeerde] heeft op 31 augustus 2009 een memorie van antwoord ingediend, waarin hij de grieven heeft bestreden en heeft geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van New India in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd en vonnis gevraagd. De uitspraak is nader bepaald op heden.
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat New India daarin kan worden ontvangen.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten door het GEA in r.o. 3.2. van het bestreden vonnis. Die vaststelling komt het Hof bovendien juist voor. Zij dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep.
4.2. [geïntimeerde] vordert in deze procedure, voor zover van belang, vergoeding door New India van de schade die hij heeft geleden als gevolg van een aanrijding op 1 mei 2007 om ongeveer 18.45 uur op de Emancipatieboulevard tussen zijn auto en een auto, bestuurd door mevrouw [A.], verzekerde van New India. [geïntimeerde] stelt dat New India (naast [A.]) aansprakelijk is voor de schade, omdat de aanrijding is veroorzaakt door [A.]. New India heeft als verweer gevoerd dat het ongeval mede is te wijten aan het weggedrag van [geïntimeerde] zelf en heeft een schuldverdeling bepleit. Het GEA heeft de vordering van [geïntimeerde], met voorbijgaan aan het verweer, toegewezen. Met haar grieven keert New India zich tegen de beoordeling door het GEA van het beroep op eigen schuld/medeschuld.
4.3. Juist is dat, zoals New India benadrukt, uit de vastgestelde feiten en de situatieschets van CRS niet blijkt dat [A.] achteruit reed en van rijstrook wisselde - in de zin dat hij de aslijn tussen beide rijstroken al overschreed - op het moment dat de aanrijding plaatsvond. Dat neemt niet weg dat wel vaststaat dat [A.] (a) rijdend over de Emancipatieboulevard (komend uit de richting van Biesheuvel) ter hoogte van de Regentesselaan, waar de vangrail tussen de twee rijbanen is onderbroken om het verkeer uit tegengestelde richting de mogelijkheid te geven linksaf de Regentesselaan in te slaan, een U-turn wilde maken om haar weg over de andere rijbaan in tegengestelde richting (terug naar Biesheuvel) te vervolgen, (b) toen zij merkte dat dit niet mogelijk was wegens het verkeer op de andere rijbaan achteruit is gereden over de linkerrijstrook, en (c) vervolgens de rechterrijstrook wilde oversteken om de uitvoegstrook te bereiken en rechtsaf te slaan, toen [geintimeerde] haar eveneens rijdend over de linkerrijstrook van achteren naderde.
4.4. Ook als juist is dat [A.] onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding tot stilstand was gekomen (en dus niet meer achteruit reed) en zich nog op de linkerrijstrook bevond toen de aanrijding plaatsvond, geldt dat zij bezig was met keren, achteruitrijden en wisselen van rijstrook toen [geïntimeerde] haar naderde en in die zin dus een bijzondere manoeuvre uitvoerde in de zin van artikel 73 van de Wegenverkeersverordening Curaçao (WVV).
Zij was dan ook verplicht het overige verkeer voor te laten gaan. Bovendien geldt dat zij met haar gedragingen gevaar op de weg heeft veroorzaakt en dus heeft gehandeld in strijd met de hoofdregel van het verkeer, neergelegd in artikel 21 WVV; naar het Hof begrijpt, beroept [geïntimeerde] zich daar ook op. Hierbij moet worden bedacht dat, naar uit de gedingstukken blijkt en een feit van algemene bekendheid is, de Emancipatieboulevard een vierbaansweg is waar met hogere snelheden wordt gereden (ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 80 km per uur), en dat de aanvankelijk door [A.] voorgenomen manoeuvre (het maken van een U-turn naar links) verboden is. De verkeersgedragingen van [A.], zoals hiervoor beschreven, behoefde [geïntimeerde] op die plaats niet te verwachten. [A.] heeft dan ook onmiskenbaar verkeersfouten gemaakt. Duidelijk is dat deze fouten de primaire oorzaak waren van de aanrijding: de niet geslaagde uitwijkbeweging van [geïntimeerde], die tot de aanrijding heeft geleid, was daarvan het directe gevolg.
4.5. De vraag is dan nog of de schade mede een gevolg is van het handelen van [geïntimeerde] zelf, zodat de schade over beide partijen moet worden verdeeld. New India voert daartoe aan dat [geïntimeerde] heeft gezien dat [A.] de intentie had om een verboden handeling (de U-turn) te verrichten, dat haar achteruitrijdverlichting aan was en dat zij rechtsaf de Regentesselaan in wilde rijden, dat er voldoende ruimte bestond om [A.] over de rechterrijstrook te passeren en dat [geïntimeerde] zijn snelheid had moeten aanpassen zodat hij haar had kunnen ontwijken. Het Hof volgt New India niet in dat betoog. Onbetwist is dat [geïntimeerde] reed met de ter plaatse toegestane snelheid van 70 km per uur. Dat hij de achteruitrijdverlichting van [A.] heeft gezien, betekent wel dat voor hem duidelijk was dat haar auto achteruit reed, maar behoeft niet te betekenen dat, toen hij dit waarnam, hij nog voldoende tijd had om zijn snelheid zodanig aan te passen dat hij op haar (verdere) handelingen kon anticiperen en een aanrijding kon voorkomen. Dat wordt niet anders, als juist is dat [A.] haar knipperlichten aan had, zoals zij heeft verklaard. Dat [geïntimeerde] heeft geprobeerd naar rechts uit te wijken, was in de gegeven situatie - waarin hij werd geconfronteerd met een auto voor hem op dezelfde rijstrook die achteruit reed en tot stilstand kwam - een logische reactie. Ook als wordt aangenomen dat hij niet op de meest adequate wijze heeft gehandeld, geldt dat die fout in het niet valt bij de fouten die [A.] heeft gemaakt. Ook dan blijft de vergoedingsplicht voor New India geheel in stand.
4.6. Gelet op het voorgaande verenigt het Hof zich met het oordeel van het GEA dat het beroep op eigen schuld niet slaagt en [A.] en New India volledig aansprakelijk zijn voor de door [geïntimeerde] geleden schade. Aan het door New India gedane bewijsaanbod kan als niet ter zake dienend voorbij worden gegaan. De grieven zijn ongegrond. Nu het Hof ambtshalve geen bezwaren heeft, zal het bestreden vonnis worden bevestigd. New India wordt, als in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
- bevestigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt New India in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en begroot deze kosten tot op heden op NAF 222,50 aan exploitkosten en NAF 3.600,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 8 juni 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.