HLAR 088/09
Datum uitspraak: 19 juli 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellante sub 2],
3. [appellante sub 3]
allen wonend in Aruba,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 19 augustus 2009 in zaak nr. 1961 van 2008 in het geding tussen:
de minister van Vreemdelingenzaken, thans: de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister).
Bij beschikking van 21 dan wel 22 februari 2008 heeft de minister een verzoek van appellant sub 1 (hierna: de vreemdeling) om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Tegen deze beschikking hebben de vreemdeling en appellante sub 2 (hierna: de partner), mede voor appellante sub 3 (hierna: het minderjarig kind en tezamen: de vreemdelingen), bij brief van 22 februari 2008 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 19 augustus 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door de vreemdelingen tegen het uitblijven van een beschikking op het aldus gemaakte bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 28 september 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2010, waar de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. V.A.V. Carlo, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.N. Maduro, werkzaam in dienst van het land, zijn verschenen.
2.1. De vreemdelingen klagen dat het Gerecht, door het door hen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat de beschikking, waartegen het bezwaarschrift zich richt, op 21 februari 2008 is gedagtekend en zij derhalve daartegen op 22 februari 2008 bezwaar konden maken.
2.1.1. De door de vreemdelingen overgelegde gestelde grosse van de beschikking is gedagtekend op 21 februari 2008. Hoewel de ter zitting bij het Gerecht namens de minister getoonde minuut op 22 februari 2008 is gedagtekend, is daarmee en ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de aan de vreemdelingen verzonden grosse ook die dagtekening bevat. Voor zover de minister beoogt te stellen dat de door de vreemdelingen overgelegde grosse niet echt is, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt.
2.1.2. Onder deze omstandigheden is de termijn voor het kunnen maken van bezwaar aangevangen op 22 februari 2008. Nu het bezwaarschrift op die dag is ingediend, hebben de vreemdelingen het bezwaar niet gemaakt, voordat de daarvoor gestelde termijn was aangevangen. Het betoog slaagt.
2.2. Voorts overweegt het Hof ambtshalve als volgt.
2.2.1. Zoals het eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 13 oktober 2008 in zaak nr. 269 HLAR 41/08, LJN-nr. BG 0845), is bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. In dit geval heeft niet alleen de vreemdeling tegen de weigering hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen bezwaar gemaakt, maar heeft ook zijn partner dat uit eigen hoofde gedaan en is dit namens het minderjarig kind gebeurd. De partner, noch het minderjarig kind, was echter belanghebbende in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak bij die weigering. Het door hen gemaakte bezwaar diende dan ook deswege niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover het door de vreemdeling tegen de weigering hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen gemaakte bezwaar daarbij niet-ontvankelijk is verklaard, te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof de minister opdragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen alsnog op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar te beschikken. Daartoe stelt het na te melden termijn. De uitspraak van het Gerecht dient voor het overige, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 19 augustus 2009 in zaak nr. 1961 van 2008, voor zover het door de vreemdeling gemaakte bezwaar daarbij niet-ontvankelijk is verklaard;
III. bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV. draagt de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu op om binnen zes weken na openbaarmaking van deze uitspraak op het door de vreemdeling tegen de beschikking van 22 februari 2008 gemaakte bezwaar te beschikken met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
V. gelast dat het land Aruba aan de vreemdelingen het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijfenzeventig gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Wattel
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2010
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,