HLAR 079/09
Datum uitspraak: 19 juli 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend op Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 23 september 2009 in zaak nr. Lar 2007/119 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij beschikking van 29 oktober 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen.
Bij uitspraak van 23 september 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: het Gerecht) het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Hof ingekomen op 6 november 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2010, waar de vreemdeling, bijgestaan door A. Moenir-Alam, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.E.A. Doorstam, werkzaam in dienst van het Land, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting kan de vergunning tot verblijf door of namens de minister van Justitie met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen,worden geweigerd.
2.2. Het Gerecht heeft de beschikking van 29 oktober 2007 vernietigd, omdat de minister zijn oordeel dat de aanvraag met het oog op de openbare orde of in het algemeen belang moet worden afgewezen, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Het heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking echter in stand gelaten, omdat de minister haar in beroep alsnog van een dragende motivering heeft voorzien.
2.3. De vreemdeling betoogt dat het Gerecht, door de rechtsgevolgen van de beschikking van 29 oktober 2007 in stand te laten, heeft miskend dat hij niet sinds 2004 zonder geldige verblijfstitel op Curaçao verblijft, nu hem eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf voor verblijf bij zijn Nederlandse echtgenote is verleend en hij tijdig om verlenging daarvan heeft verzocht. Voorts heeft het Gerecht volgens hem miskend dat zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen van Nederlandse nationaliteit zijn, hier te lande verblijven en de afwijzing van zijn aanvraag daarom een inmenging in het gezinsleven oplevert die niet gerechtvaardigd is.
2.3.1. Gebleken is dat aan de vreemdeling bij onderscheiden beschikkingen vergunning tot tijdelijk verblijf is verleend, laatstelijk geldig tot 13 november 2004.
Op 30 december 2004 heeft hij een aanvraag tot verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend. Of de minister, zoals deze heeft gesteld, doch de vreemdeling heeft weersproken, op die aanvraag een afwijzende beschikking heeft gegeven, kan thans in het midden blijven, nu de vreemdeling tegen een zodanige afwijzing, noch tegen het uitblijven van een beschikking op de aanvraag, rechtsmiddelen heeft aangewend.
Op 26 juli 2007 heeft de vreemdeling opnieuw een aanvraag tot verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend. Deze is bij de beschikking van 29 oktober 2007 afgewezen.
Onder deze omstandigheden heeft het Gerecht niet ten onrechte aangenomen dat de vreemdeling ten tijde van die beschikking geen rechtmatig verblijf hier te lande had.
2.3.2. Voorts heeft het Gerecht, nu de vreemdeling aldus geen verblijfstitel wordt ontnomen die hem tot familie- of gezinsleven hier te lande in staat stelde, de afwijzing evenzeer terecht niet aangemerkt als een inmenging in het familie- of gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Zodanig bijzondere feiten of omstandigheden, dat uit het recht op respect voor familie- of gezinsleven een positieve verplichting voortvloeit om ten behoeve van de vreemdeling niettemin een verblijfsvergunning te verlenen, heeft de minister voorts niet hoeven aannemen. Daarbij is van belang dat de vreemdeling in 2002 en in 2005 wegens misdrijven tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat een objectieve belemmering bestaat voor het familie- en gezinsleven in het land van herkomst, Jamaica. Dat het, als gesteld, voor het gezin niet gemakkelijk zal zijn om in Jamaica een nieuw bestaan op te bouwen, is daartoe onvoldoende.
2.4. Het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2010
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,