ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN5905

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 060/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning voor vreemdeling en gezin

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning voor zichzelf, zijn echtgenote en minderjarige kinderen heeft aangevraagd. De minister van Vreemdelingenzaken heeft deze aanvragen afgewezen bij beschikkingen van 21 november 2007 en de bezwaren tegen deze afwijzingen ongegrond verklaard op 11 juli 2008. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing niet-ontvankelijk en de beroepen van de vreemdeling en zijn echtgenote tegen de beschikkingen betreffende de minderjarige kinderen ongegrond. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, dat op 28 mei 2010 ter zitting is behandeld.

Het Hof overweegt dat de vreemdeling wel degelijk belang had bij het instellen van beroep tegen de beschikking van 11 juli 2008, ondanks dat hij meer dan vier jaar in Aruba verbleef. Het Gerecht had het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof oordeelt dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bezwaarschriften in handen van de bezwaaradviescommissie zijn gesteld, wat in strijd is met de Landsverordening administratieve rechtspraak. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart de beroepen tegen de beschikkingen van 11 juli 2008 gegrond, met behoud van de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikkingen.

De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en het Land Aruba moet het griffierecht terugbetalen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2010.

Uitspraak

HLAR 060/09
Datum uitspraak: 19 juli 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 1 april 2009 in de zaken nrs. 2738, 2739, 2740 en 2741 van 2008 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Vreemdelingenzaken, thans: de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij onderscheiden beschikkingen van 21 november 2007 heeft de minister verzoeken van appellant (hierna: de vreemdeling), mede gedaan voor [de minderjarige kinderen] (hierna: de minderjarige kinderen), om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf en hun een vergunning tot verblijf te verlenen, alsmede een verzoek van [de echtgenote] (hierna: de echtgenote) om haar een zodanige vergunning te verlenen, afgewezen.
Bij onderscheiden beschikkingen van 11 juli 2008 heeft de minister de door de vreemdeling en de echtgenote daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door de vreemdeling tegen de hem betreffende beschikking van 11 juli 2008 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en de door hem tegen de beschikkingen van 11 juli 2008 betreffende de minderjarige kinderen en die betreffende de echtgenote ingestelde beroepen ongegrond.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 11 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door R.E.B. Gibbs, en de minister, vertegenwoordigd door J.M. Harewood, in dienst van het land, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het Hof overweegt ambtshalve als volgt.
2.1.1. Zoals het eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 13 oktober 2008 in zaak nr. 269 HLAR 41/08, LJN-nr. BG 0845), is bij de beschikking omtrent een vergunning tot verblijf of tijdelijk verblijf slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. In dit geval heeft de vreemdeling tegen de beschikking van 11 juli 2008 betreffende de echtgenote uit eigen hoofde beroep ingesteld. Hij was daarbij echter geen belanghebbende in de zin van artikel 23, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar). Het Gerecht heeft het door hem aldus ingestelde beroep dan ook ten onrechte niet deswege niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. De vreemdeling betoogt dat het Gerecht, door het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij daarbij belang heeft.
2.2.1. De vreemdeling kon tegen de hem betreffende beschikking van 11 juli 2008 beroep instellen bij het Gerecht. Dat hij, naar het Gerecht heeft overwogen, meer dan vier jaren hier te lande heeft verbleven, brengt niet met zich dat hij geen belang had bij het door hem ingestelde beroep. Nu ook anderszins daarvoor geen grond bestond, heeft het Gerecht het beroep tegen de beschikking van 11 juli 2008 betreffende de vreemdeling ten onrechte deswege niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen de beschikkingen van 11 juli 2008 betreffende de minderjarige kinderen ten onrechte ongegrond. Het betoog slaagt.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen daarin voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof zal, doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, het door de vreemdeling tegen de beschikking van 11 juli 2008 betreffende de echtgenote ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren. Nu de door de vreemdeling tegen de hem betreffende beschikking en de beschikkingen betreffende de minderjarige kinderen van 11 juli 2008 ingestelde beroepen kennelijk ongegrond zijn, ziet het Hof geen aanleiding de zaak naar het Gerecht terug te wijzen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.3.1. In beroep heeft de vreemdeling betoogd dat de minister de bezwaarschriften ten onrechte niet in handen van de bezwaaradviescommissie (hierna: de commissie) heeft gesteld.
2.3.2. De minister heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bezwaarschriften in handen van de commissie zijn gesteld. Weliswaar is in de beschikking van 11 juli 2008 betreffende de vreemdeling naar een advies van de commissie van 30 januari 2007 verwezen, maar dat advies heeft geen betrekking op de hier bedoelde bezwaarschriften. Nu de daarbij gemaakte bezwaren niet niet-ontvankelijk zijn verklaard, zijn deze in strijd met artikel 15 van de Lar niet in handen van de commissie gesteld.
2.4. De beroepen zijn gegrond. De beschikkingen van 11 juli 2008 betreffende de vreemdeling en de minderjarige kinderen komen voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) draagt de minister zorg dat de periode waarin een persoon met een andere dan de Nederlandse nationaliteit, die in loondienst op grond van een vergunning tot tijdelijk verblijf werkzaam is, aaneengesloten tot Aruba toegelaten is, ten hoogste drie jaar bedraagt.
Ingevolge artikel V van de Landsverordening tot wijziging van de Ltu en de Zegelverordening van 28 juni 2006 worden verzoeken om verlening van een vergunning tot verblijf of tot tijdelijk verblijf die na 1 juli 2006 zijn ingediend, behandeld overeenkomstig de op het tijdstip van indiening geldende voorschriften, bij of krachtens de Ltu gesteld.
2.5.1. Nu de vreemdeling het bij de desbetreffende beschikking van 21 november 2007 afgewezen verzoek op 18 september 2007 heeft ingediend, is de Ltu, zoals die sinds 1 juli 2006 luidt, daarop van toepassing en niet, zoals de vreemdeling in beroep heeft betoogd, het volgens de nota van 24 juni 2002 gevoerde beleid. Voorts is niet in geschil dat de vreemdeling van 1 maart 2004 tot 29 oktober 2007 krachtens een vergunning tot tijdelijk verblijf hier te lande heeft verbleven. Aangezien de vreemdeling ten tijde van het geven van de beschikking van 11 juli 2008 aldus meer dan drie jaar voor dat doel in Aruba had verbleven, ziet het Hof aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde, hem betreffende beschikking van 11 juli 2008, alsmede die van de vernietigde beschikkingen van 11 juli 2008 betreffende de minderjarige kinderen, nu hun toelating van die van de vreemdeling afhankelijk is, in stand te laten.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. Het Hof ziet aanleiding om daarbij een wegingsfactor van 0,25 toe te passen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 1 april 2009 in de zaken nrs. 2738, 2739, 2740 en 2741 van 2008;
III. verklaart het bij het Gerecht in zaak nr. 2741 van 2008 tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 11 juli 2008, kenmerk CRV-[crv-nummer 1], ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verklaart de bij het Gerecht in de zaken nrs. 2738, 2739, 2740 van 2008 tegen de beschikkingen van de minister van Vreemdelingenzaken van 11 juli 2008, kenmerken CRV-[crv-nummer 2], CRV-[crv-nummer 3], CRV-[crv-nummer 4], ingestelde beroepen gegrond;
V. vernietigt die beschikkingen;
VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van die beschikkingen geheel in stand blijven;
VII. veroordeelt de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de vreemdeling in beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 350,00 (zegge: driehonderd vijftig gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu aan de vreemdeling te worden betaald;
VIII. gelast dat het Land Aruba aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 150,00 (zegge: honderdvijftig gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Wattel
voorzitter w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2010
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,