Registratienummer: MTC 3/09 - H 328/09
Uitspraak: 11 mei 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Beslissing in de zaak van:
[appellant],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk klager, thans appellant,
gemachtigde: C.P. Peters-Geut,
1. [geïntimeerde sub 1],
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende op Curaçao,
oorspronkelijk verweerders, thans geïntimeerden.
Partijen worden hierna “[appellant]”, “[geïntimeerde sub 1]” en “[geïntimeerde sub 2]” genoemd.
1. Verloop van de procedure
1.1 In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beslissing van het Medisch Tuchtcollege van 29 oktober 2009 onder nummer 3/2009, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
1.2 [appellant] is bij hoger beroepschrift ex artikel 17 Landsverordening medisch tuchtrecht (P.B. 1957, no. 30), ingekomen op 4 december 2009, in hoger beroep gekomen van voornoemde beslissing. In dit beroepschrift heeft [appellant] vijf gronden aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat, naar het Hof begrijpt, het Hof de bestreden beslissing zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de klacht van [appellant] alsnog gegrond zal verklaren.
1.3 Op 30 maart 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij [appellant] en [geïntimeerde sub 1] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Bij aanvang van de behandeling heeft [geïntimeerde sub 2] door telefonische tussenkomst van [geïntimeerde sub 1] laten weten af te zien van aanwezigheid bij de behandeling.
1.4 Het Hof heeft een beslissing aangezegd waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2.1 [geïntimeerde sub 1] heeft betoogd dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, nu hij dit niet tijdig heeft ingesteld. Aan dit betoog heeft [geïntimeerde sub 1] ten grondslag gelegd dat de dagtekening zoals bedoeld in artikel 25 Landsbesluit medisch tuchtrecht (A° 1958, no. 88) 2 november 2009 is, de beroepstermijn dertig dagen bedraagt en het hoger beroep is ingesteld op 4 december 2009.
2.2 Het Hof kan [geïntimeerde sub 1] niet volgen in dit betoog, nu niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, wanneer een afschrift van de bestreden beslissing aan [appellant] is verzonden. In het dossier bevindt zich wel een aantekening dat [appellant] op 5 november 2009 een kopie van de bestreden beslissing voor ontvangst heeft getekend. Het Hof zal er daarom van uitgaan dat de beroepstermijn vanaf die dag is aangevangen.
2.3 Gelet hierop heeft [appellant] het hoger beroep tijdig ingesteld. Nu hij dit ook op de juiste wijze heeft gedaan, kan hij in het hoger beroep worden ontvangen.
3. Gronden van het beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
4. Waarvan in hoger beroep wordt uitgegaan
Het Medisch Tuchtcollege heeft onder 2 van de bestreden beslissing feiten vastgesteld. Deze zijn niet bestreden en dienen ook het Hof tot uitgangspunt.
5.1 In zijn beroepschrift stelt [appellant] dat zowel tijdens de behandeling in eerste aanleg als in de bestreden beslissing volledig is voorbijgegaan aan de enorme optelsom van laakbaar gedrag en gebreken in de dossiervorming van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. Meer in het bijzonder klaagt [appellant] over gebrek aan informatie en gebrekkige dossiervorming. Voorts stelt hij dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet voldoende rekening hebben gehouden met zijn doofheid. Volgens hem is daarmee tijdens de behandeling in eerste aanleg evenmin voldoende rekening gehouden. Daarnaast heeft hij een verzoek om schadevergoeding gedaan. Ook verwijt hij [geïntimeerde sub 1] dat toen hij een kopie van zijn medisch dossier wilde hebben, hij een brief moest tekenen waarin [geïntimeerde sub 1] schreef dat hij zijn arts niet meer wilde zijn. Tot slot klaagt [appellant] over medisch falen.
5.2 Mede naar aanleiding van de toelichting op het beroepschrift door (de gemachtigde van) [appellant] tijdens de behandeling in hoger beroep overweegt het Hof als volgt.
5.3 Duidelijk is dat de doofheid van [appellant] de informatieverstrekking door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heeft belemmerd. Voor het Hof staat ook vast dat beide artsen uitvoerig met [appellant] hebben gesproken over de behandelingen. Zoals de gemachtigde van [appellant] naar voren heeft gebracht lijkt het er echter op dat de artsen hem in die gesprekken niet (volledig) hebben bereikt. Het Hof heeft tijdens de behandeling vastgesteld dat directe communicatie met [appellant] niet gemakkelijk verloopt en dat hij veel baat heeft bij steun van zijn gemachtigde. Het Hof acht de conclusie niet gerechtvaardigd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich niet voldoende hebben ingespannen om te voldoen aan hun plicht zoals neergelegd in art. 7:448 lid 1 BW om [appellant] informatie te verstrekken. Niet met voldoende mate van zekerheid kan worden geoordeeld dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hadden moeten beseffen dat [appellant] hen niet (geheel) begreep. Ook is van belang dat [appellant] zich ook tijdens de gesprekken met de artsen had kunnen laten vergezellen door een persoon in wie hij vertrouwen stelt en die goed bekend is met zijn situatie.
5.4 Voorts is het Hof niet gebleken dat het beëindigen van de arts-patiënt relatie door [geïntimeerde sub 1] als het ware een sanctie was voor [appellant] voor het willen hebben van een kopie van zijn medisch dossier. [geïntimeerde sub 1] heeft tijdens de behandeling toegelicht dat eerst nadat hij tevergeefs had geprobeerd het vertrouwen van [appellant] in hem als arts te herstellen, hij ertoe is overgegaan met inachtneming van de ter zake gebruikelijke procedure de arts-patiënt relatie te beëindigen. Voorts heeft [geïntimeerde sub 1] aangevoerd dat [appellant] de brief van 10 juni 2008 slechts voor ontvangst diende te tekenen. Daarbij zij opgemerkt dat de opzegging van de behandelingsovereenkomst in de zin van artikel art. 7:460 BW zoals hier aan de orde een eenzijdige rechtshandeling is, zodat voor de rechtsgeldigheid van de opzegging niet was vereist dat [appellant] die aanvaardde.
5.5 Het Hof kan niet tot het oordeel komen dat de medische dossiers van [appellant] gebrekkig zijn gemeten naar de maatstaven van art. 7:454 lid 1 BW. [appellant] heeft als voorbeeld daarvan gegeven dat in beide dossiers niets terug te vinden is over zijn ziekte. Tijdens de behandeling heeft [geïntimeerde sub 1] echter laten zien dat op de voorblad van het medisch dossier de medische afkorting voor sikkelcelziekte is vermeld. Ook heeft [geïntimeerde sub 1] tijdens de behandeling aan de hand van het dossier enkele vragen van [appellant], zoals de vraag wanneer er een kunstlens is geplaatst, terstond kunnen beantwoorden.
5.6 Hoe zeer de gezondheidstoestand van [appellant] en de tegenvallers die hij in het behandelingsproces heeft ondervonden ook zijn te betreuren, het Hof is op grond van de ter beschikking staande gegevens niet van oordeel dat er sprake is van medisch falen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. Het Hof hecht in dit verband waarde aan de verklaring van dr. J.C. van Meurs waarin deze, weliswaar op basis van door [geïntimeerde sub 1] zelf gegeven inlichtingen over het behandelingsresultaat, concludeert dat is bereikt ‘een uitstekend resultaat, boven verwachting’.
5.7 Voor het overige verenigt het Hof zich met de overwegingen van het Medisch Tuchtcollege in de bestreden beslissing en maakt het deze tot de zijne.
5.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing dient te worden bevestigd.
bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 11 mei 2010.