ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN5182

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ-215/09-H-31/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van werkneemster tegen ontslag en schadevergoeding door DIVI St Maarten Holdings N.V.

In deze zaak gaat de werkneemster, appellante, in hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, waarin haar ontslag door DIVI St Maarten Holdings N.V. werd bevestigd. De werkneemster eist een hogere schadevergoeding dan haar eerder was toegekend. De uitspraak van het GEA dateert van 2 december 2009 en heeft betrekking op de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst, die werd gerechtvaardigd door het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning. Het Hof oordeelt dat het ontbreken van deze vergunning een omstandigheid is die aan de werkneemster valt toe te rekenen. De werkneemster was in dienst getreden op 17 september 2007, maar haar verblijfsvergunning was slechts tijdelijk en niet verlengd. DIVI had toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, wat werd goedgekeurd door de autoriteiten. De werkneemster heeft in haar beroepschrift zeven grieven ingediend, maar het Hof oordeelt dat deze grieven falen. Het Hof bevestigt dat de reden voor het ontslag, het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning, legitiem is. De werkneemster heeft geen recht op cessantia, omdat het ontbreken van de vergunning aan haar is toe te rekenen. Het Hof bevestigt de eerdere beschikking en veroordeelt de werkneemster in de proceskosten van DIVI.

Uitspraak

UITSPRAAK: 25 juni 2010
ZAAKNR. EJ-215/09-H-31/10
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Beschikking in de zaak van:
[appellante],
wonend op Sint Maarten,
voorheen verzoekster, appellante,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt,
tegen
de naamloze vennootschap DIVI ST MAARTEN HOLDINGS N.V. (hierna Divi),
gevestigd op Sint Maarten,
voorheen verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers,
1 Het verloop van de procedure
Verwezen wordt naar de op 2 december 2009 onder EJ no. 215/09 tussen partijen uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: GEA). Bij die beschikking heeft het GEA het door Divi aan [appellante] gegeven ontslag in stand gelaten en is Divi veroordeeld om aan [appellante] te betalen USD 4.166,66 bruto, onder compensatie van de proceskosten.
Op 12 januari 2010 heeft Divi een beroepschrift ingediend, bevattende zeven grieven die zij heeft toegelicht. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de in eerste aanleg gewezen uitspraak en tot veroordeling van Divi om aan haar te betalen een schadevergoeding, zijnde het salaris over de periode 5 oktober 2009 tot en met 2 maart 2010, een maand opzegtermijn, de niet genoten vakantiedagen en de haar toekomende cessantia-uitkering, met veroordeling van Divi in de proceskosten gerezen in beide instanties.
Divi heeft een verweerschrift ingediend waarin zij heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en tot bevestiging van de bestreden beschikking en tot veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.
Op de voor behandeling bepaalde dag hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, Divi aan de hand van overgelegde pleitnotities, heeft [appellante] een productie overgelegd en hebben partijen vragen van het Hof beantwoord. Partijen is aangezegd dat heden uitspraak zal worden gedaan.
2 De ontvankelijkheid
Het beroep is tijdig ingediend, zodat [appellante] ontvankelijk is in het hoger beroep.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
4. Beoordeling
4.1 Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
[appellante] is op 17 september 2007 in dienst getreden van Divi als Assistant General Manager op Sint Maaarten tegen, laatstelijk, een brutosalaris van $ 4.166,66 per maand. Zij heeft, als op Saint Kitts-Nevis geborene, een verblijfsvergunning voor Sint Maarten nodig. Zij heeft een dergelijke vergunning, doch dit is een vergunning tot tijdelijk verblijf, geldig tot 16 april 2008. Van verlenging van die vergunning is niet gebleken. Bij verzoekschrift van 29 juli 2009 heeft Divi aan de directeur van het ministerie van arbeidszaken toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst te beëindigen vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning bij [appellante]. Die toestemming is verleend bij beschikking van 21 augustus 2009, waarin is vermeld dat Divi onder overlegging van relevante documentatie heeft gesteld en aangetoond dat [appellante] niet in het bezit is van een geldige verblijfs/werkvergunning en dat is aangevoerd dat de verblijfs/werkdocumenten niet worden verlengd wegens het bestaan van een uitstaande belastingschuld. Bij brief van 4 september 2009 heeft Divi de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van laatstgenoemde dag. [appellante] werd in die brief verder meegedeeld dat zij haar salaris tot en met 4 september 2009 kon ophalen “including a payment in lieu of 30 days’ notice,”.
4.2 De eerste twee grieven, waarin wordt gesteld dat het GEA er ten onrechte van is uitgegaan dat de nieuwe verblijfsvergunning is geweigerd respectievelijk dat Divi tot medio 2009 niet wist dat de verblijfsvergunning was verlopen, behoeven geen beoordeling omdat de beslissing van het GEA niet berust op die feiten. Voor de beoordeling van de onderhavige zaak missen die al dan niet vaststaande feiten relevantie, zodat de juistheid van die grieven in het midden kan worden gelaten.
4.3 Het Hof begrijpt dat [appellante] met haar derde grief aan de orde stelt dat de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is beëindigd omdat Divi aan de directeur van het ministerie van arbeidszaken een valse reden zou hebben opgegeven (de verwijzing in de toelichting op die grief naar de uitspraak van het Hof alhier van 12 december 2008, EJ 31/08-H.254/08, berust op een misslag omdat die zaak niet betreft een kennelijk onredelijke beëindiging, maar een ontslag wegens dringende reden). Die grief faalt omdat de opgegeven reden, [appellante] heeft geen geldige verblijfsvergunning, wel bestaat. Het Hof herhaalt dat het antwoord op de vraag of de aanvraag van die vergunning is afgewezen dan wel of [appellante] geen geldige vergunning (meer) heeft, van geen belang is en voegt daar aan toe dat nu verblijf zonder geldige vergunning een strafbaar feit kan opleveren, van een werkgever niet kan worden verlangd dat hij geen aanvraag tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst indient. Hiermee is tevens het pleit van grief vijf beslecht.
4.4 De vierde grief, dat het GEA ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] sinds 17 april 2008 niet meer mocht werken, behoeft geen beoordeling omdat de beschikking niet op deze vaststelling berust.
4.5 De zesde grief berust in zodanige mate op het succes van de vorige vijf, dat deze grief, nu de eerste vijf grieven falen, faalt, zonder dat dit nadere bespreking behoeft.
4.6 Krachtens art. 3 van de Cessantie-landsverordening heeft een werknemer recht op cessantia indien zijn dienstbetrekking eindigt, anders dan door zijn schuld of tengevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid. Het niet bezitten van een verblijfsvergunning door een werknemer is een aan die werknemer toe te rekenen omstandigheid. Het is immers slechts de werknemer die voor deze vergunning kan en moet zorgen. Ook als deze zonder zijn schuld niet (tijdig) wordt afgegeven of verlengd, is dit een factor die aan hem is toe te rekenen omdat alleen de werknemer de stappen kan ondernemen die tot een tijdige beslissing op een aanvraag tot verlenging kunnen leiden. De verzochte cessantia is dan ook terecht door het GEA afgewezen.
4.7 Bovenstaande betekent dat [appellante] heeft te gelden als in het ongelijk gesteld, zodat zij de proceskosten van Divi dient te betalen.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de aan de zijde van Divi gerezen kosten van dit hoger beroep, tot op heden begroot op NAF. 8.800,-.
Aldus gegeven door mrs. J.R. Sijmonsma, H.L. Wattel en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 25 juni 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.