Registratienummer: AR 3694/08 - H 313/09
Uitspraak: 19 juli 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ),
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
3. [geïntimeerde sub 3],
4. [geïntimeerde sub 4],
5. [geïntimeerde sub 5],
6. [geïntimeerde sub 6],
7. [geïntimeerde sub 7],
allen wonend in Aruba,
oorspronkelijk eisers, thans geïntimeerden,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.
Partijen worden hierna “het Land” en “[geïntimeerden]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 17 juni 2009.
1.2 Het Land is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door op 29 juli 2009 een akte van appel in te dienen. Bij memorie van grieven, ingediend op 8 september 2009, heeft het drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van hen in de kosten van beide procedures.
1.3 Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het Land, althans tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van het Land in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op de voor pleidooi bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5 Vonnis is nader bepaald op heden.
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3.1 Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep in rov. 2.1, 2.2 en 2.3 feiten vastgesteld, waartegen geen grieven zijn gericht en waarbij het Hof ambtshalve geen bedenkingen heeft, zodat het Hof van dezelfde feiten uitgaat.
3.2 Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep – zoals gevorderd – een verklaring van recht uitgesproken dat de door [geïntimeerden] behaalde akte Pedagogiek M.O.-A als bewijs van bekwaamheid en voldoende voorbereiding heeft te gelden als bedoeld in artikel 36 van de Landsverordening voortgezet onderwijs (hierna: Lvo).
3.3 Het Hof verenigt zich met hetgeen het GEA daartoe in rov. 2.5 heeft overwogen en maakt de daar gegeven overwegingen tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen het Land in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt het Hof daar nog het volgende aan toe.
3.4 Het GEA heeft terecht geoordeeld dat voor [geïntimeerden] geen rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat of heeft opengestaan ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar). Dat de door hen behaalde akte Pedagogiek M.O.-A een bewijs van bekwaamheid en voldoende voorbereiding is als bedoeld in artikel 36 van de Lvo volgt immers rechtstreeks uit de wet, nu deze akte is opgenomen in nummer 161 van de bijlage opgenomen in de Lvo. Dat is derhalve niet afhankelijk van enige beslissing van de Minister van Onderwijs, Sociale Zaken en Infrastructuur (hierna: de Minister) of enig ander bestuursorgaan van het Land. Het verzoek van [geïntimeerden] bij de brief van 17 september 2007 kan er derhalve niet toe leiden dat de Minister een beschikking in de zin van artikel 2 lid 1 van de Lar geeft. Aan de vraag of er sprake is van een beslissing die op grond van artikel 2 lid 2 onderdeel f van de Lar van het begrip beschikking is uitgezonderd, komt het Hof dan ook niet toe.
3.5 Voorts is het Hof van oordeel dat, anders dan het Land betoogt, [geïntimeerden] belang hebben bij de gevorderde verklaring van recht. De Minister stelt zich kennelijk op het standpunt dat hij de bevoegdheid heeft om de door de [geïntimeerden] behaalde akte Pedagogiek M.O.-A al of niet te erkennen. [geïntimeerden] hebben onweersproken gesteld dat zij nadeel ondervinden van het feit dat, ondanks hun verzoek daartoe, de Minister de akten niet heeft geregistreerd. Gelet daarop hebben zij er belang bij dat in rechte komt vast te staan dat de door hen behaalde akte Pedagogiek M.O.-A als bewijs van bekwaamheid en voldoende voorbereiding heeft te gelden als bedoeld in artikel 36 van Lvo.
3.6 Op grond van het voorgaande falen de grieven. Het Hof heeft ook ambtshalve geen bedenkingen bij het vonnis waarvan beroep.
3.7 Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal het Land worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt het Land in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 209,- aan exploitkosten en Afl. 5.100,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.L.Wattel en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 19 juli 2010.