ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN5028

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 486/06 - H 250/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van commissarissen in faillissement van SAPWO INSURANCE SERVICES N.V.

In deze zaak, die werd behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, ging het om de aansprakelijkheid van de commissarissen van SAPWO INSURANCE SERVICES N.V. in het kader van een faillissement. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], waren oorspronkelijk gedaagden en stelden dat zij niet aansprakelijk konden worden gehouden voor het faillissement van de vennootschap. Het Hof oordeelde dat het faillissement waarschijnlijk niet te vermijden was geweest, zelfs niet bij deugdelijk bestuur vanaf eind 2002 of begin 2003. Dit oordeel was gebaseerd op getuigenverklaringen die aantoonden dat SAPWO al in ernstige financiële problemen verkeerde en dat de situatie in 2002 of 2003 al kritiek was.

Het Hof concludeerde dat de wijze waarop de appellanten hun taken als commissarissen hebben vervuld, niet de oorzaak was van het faillissement. De vordering tot betaling werd afgewezen, evenals de vorderingen tot verklaringen voor recht, omdat hier geen zelfstandig belang bij bestond. Het Hof vernietigde het eerdere vonnis dat tegen de appellanten was gewezen en veroordeelde de curator, mr. Van de Laarschot, in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 19 juli 2010, na een zorgvuldige beoordeling van de feiten en getuigenissen, waarbij het Hof de rol van de commissarissen in het faillissement kritisch onder de loep nam.

Uitspraak

Registratienummer: AR 486/06 - H 250/08
Uitspraak: 19 juli 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
beiden wonende op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagden,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
- tegen -
mr. P.E.A.L.M. VAN DE LAARSCHOT,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze vennootschap
SAPWO INSURANCE SERVICES N.V.,
wonende op Curaçao,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna "[appellant sub 1]", "[appellant sub 2]" en "de curator" genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Bij vonnis van 27 april 2010 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen. Op 25 mei 2010 hebben beide partijen een akte genomen. Vonnis is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Volgens getuige [getuige P] werden PWFC en FND in 2002 of 2003 benaderd door leden van Sapwo en was toen de situatie reeds zo dat Sapwo bijna bankroet was en grote schulden had. Volgens getuige [getuige S.] werd bij besprekingen in 2002 of 2003 evident dat er onmiddellijke nieuwe financiering voor Sapwo moest komen en is de vraag of Sapwo zonder hulp van buitenaf nog te redden zou zijn geweest, tricky te beantwoorden. Volgens getuige [getuige A.] was Sapwo sinds 2002 al bedrijfstechnisch failliet.
Bij de memo van mr. Van de Laarschot van 8 juni 2007 bevindt zich een memo van Ennia van 11 september 2002 waarin sprake is van een reeds eerder toegezegd overlevingsplan van Sapwo. Bij de in eerste aanleg zijdens (onder meer) [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genomen conclusie na comparitie bevindt zich een bankgarantie van Banco di Caribe aan Ennia van 2 december 2002 van maximaal NAF. 100.000. Volgens getuige Voigt had Sapwo toen hij in 2002 met Sapwo te maken kreeg, al een schuld van rond de
NAF. 1 miljoen die niet werd afgelost en is er op de eind 2002 afgegeven bankgarantie geïncasseerd. Op een door mr. [P.] overgelegd bankafschrift van Banco di Caribe staat een debitering bij FND van NAF. 100.000 per 30 november 2003 vermeld. Volgens getuige [getuige V.] is dit bankafschrift een duidelijke indicatie dat op de bankgarantie is betaald, hetgeen het Hof onderschrijft.
2.2 Uit het voorgaande leidt het Hof af dat Sapwo reeds eind 2002/begin 2003 in financiële problemen verkeerde, die met een voldoende mate van waarschijnlijkheid zo ernstig waren dat ook indien vanaf toen sprake zou zijn geweest van deugdelijk bestuur, een faillissement in redelijkheid niet meer te vermijden was geweest. De enkele stelling van mr. Van de Laarschot dat er toen voldoende cash flow was, is onvoldoende voor een ander oordeel. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat het faillissement is veroorzaakt door de wijze waarop [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vanaf hun benoeming medio 2003 hun taak als commissarissen hebben vervuld. Voorts is het vermoeden ontzenuwd dat de wijze waarop [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vanaf 1 maart 2004 (de datum van inwerkingtreding van Boek 2 nieuw BW) als commissarissen hun taak hebben vervuld, een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Zij kunnen dus niet aansprakelijk worden gehouden.
De vordering tot betaling moet daarom worden afgewezen. Bij de gevorderde verklaringen voor recht bestaat geen zelfstandig belang, zodat de vordering ook in zoverre moet worden afgewezen.
2.3 Gelet op voornoemde uitkomst kan het aanbod van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om nog meer getuigen te doen horen worden gepasseerd. Mr. Van de Laarschot heeft medegedeeld geen behoefte te hebben aan het horen van nog meer getuigen.
2.4 Het bestreden vonnis, voorzover gewezen tegen [appellant sub 1] en [appellant sub 2], dient te worden vernietigd. Mr. Van de Laarschot zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. De in eerste aanleg aan de zijde van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gevallen proceskosten zullen worden begroot op nihil, nu zij gezamenlijk hebben geprocedeerd met [L. en O.], van wie het hoger beroep vervallen is verklaard.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover gewezen tegen [appellant sub 1] en [appellant sub 2];
wijst de vorderingen tegen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] af;
veroordeelt mr. Van de Laarschot in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gevallen en begroot op nihil;
veroordeelt mr. Van de Laarschot in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 12.475 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 19 juli 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.