ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN5024

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 2008/28 - H 302/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van contracten in het kader van de Comptabiliteitslandsverordening

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Roro Agencies N.V. tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. Roro stelde dat het Land de verplichting had om goederen van haar af te nemen, maar het Hof oordeelde dat de contracten waarop Roro zich beriep van rechtswege nietig waren vanwege strijd met artikel 29 lid 1 van de Comptabiliteitslandsverordening. Dit artikel verbiedt ambtenaren om contracten aan te nemen die ten laste van het land komen, en het Hof concludeerde dat de betrokkenheid van de heer [X], een ambtenaar, bij Roro deze contracten ongeldig maakte.

Roro had in hoger beroep vier grieven ingediend, maar het Hof oordeelde dat Roro niet voldoende bewijs had geleverd voor haar schadeclaim. Het Hof volgde de overwegingen van het Gerecht in eerste aanleg en concludeerde dat de grieven falen. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en veroordeelde Roro in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Comptabiliteitslandsverordening en de bescherming van het algemeen belang in overheidscontracten.

De uitspraak werd gedaan op 19 juli 2010 door de rechters J. de Boer, F.J.P. Lock en J.P. de Haan, en het vonnis werd in het openbaar uitgesproken in Curaçao.

Uitspraak

Registratienummer: KG 2008/28 - H 302/09
Uitspraak: 19 juli 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
RORO AGENCIES N.V.,
gevestigd op Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
- tegen -
de openbare rechtspersoon
HET LAND DE NEDERLANDSE ANTILLEN,
zetelend op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia.
Partijen worden hierna “Roro” en “het Land” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 8 juni 2009 en het daaraan voorafgaande vonnis van 2 maart 2009.
1.2 Roro is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 juni 2009 door op 20 juli 2009 een akte van appel in te dienen. Bij memorie van grieven, ingediend op 31 augustus 2009, heeft zij vier grieven tegen dit vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het Land in hoger beroep alsnog zal veroordelen tot vergoeding aan Roro van de door haar geleden en te lijden schade, met veroordeling van het Land in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, beide uitvoerbaar bij voorraad.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft het Land het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van Roro in de kosten van deze procedure in beide instanties.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. De beoordeling
3.1 Het GEA heeft in het vonnis van 2 maart 2009 in rov. 3.1 feiten vastgesteld, waaromtrent tussen partijen geen geschil bestaat en waarbij het Hof ambtshalve geen bedenkingen heeft, zodat het Hof van dezelfde feiten uitgaat.
3.2 Bij de beoordeling van de grieven stelt het Hof het volgende voorop. Ingevolge artikel 29 lid 1 van de Comptabiliteitslandsverordening is het aan in dienst van het land zijnde en aan ter beschikking van het land gestelde personen verboden werken, leveringen of dienstverrichtingen, welke direct dan wel indirect geheel of gedeeltelijk ten laste van het land komen, aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daaraan, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel te hebben. Aangenomen moet worden dat een overeenkomst die strijdig is met artikel 29 lid 1 van de Comptabiliteitslandsverordening van rechtswege nietig is (zie HR 15 november 1985, NJ 1986, 227).
3.3 Grief 1 houdt in dat het GEA in het vonnis waarvan beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat Roro niet aan haar stelplicht terzake het recht op inschrijving en de beweerde schade heeft voldaan.
3.4 Ten aanzien van het gestelde recht op inschrijving heeft Roro gesteld dat de Raad van Ministers op 5 april 2006 heeft besloten dat met een aantal bedrijven, waaronder Roro, een contract voor de levering van kleding, schoenen en accessoires ten behoeve van politie-, douane- en gevangenispersoneel zal worden aangegaan voor de duur van de (komende) drie jaren. Het Land heeft zich middels dit besluit verbonden om in ieder geval voor wat betreft de jaren 2007, 2008 en 2009 van (onder andere) Roro deze goederen af te nemen. Het Land heeft de goederen die betrekking op het (kalender)jaar 2007 afgenomen. Roro werd echter uitgesloten van de levering die betrekking heeft op de (kalender)jaren 2008 en 2009.
3.5 Naar het oordeel van het Hof kunnen deze stellingen Roro niet baten. Nog daargelaten dat het Land gemotiveerd heeft betwist dat het verplicht is om tot het jaar 2009 met Roro te contracteren om goederen van haar af te nemen, heeft het Land terecht naar voren gebracht dat de contracten waarop Roro aanspraak maakt van rechtswege nietig zouden zijn wegens strijd met artikel 29 lid 1 van de Comptabiliteitslandsverordening. Roro heeft in dit verband aangevoerd dat het Land altijd met Roro, een rechtspersoon, heeft gecontracteerd en dat Roro als rechtspersoon niet kan worden vereenzelvigd met een natuurlijke persoon (de heer [X]. Dit doet echter niet af aan het feit, zoals blijkt uit de pleitnota in eerste aanleg van Roro, dat de heer [de heer X] aandeelhouder is van Roro. Voorts heeft het Land op basis van het SOAB-rapport van 10 juni 2008 (productie 1 memorie van antwoord) geconcludeerd dat de heer [de heer X] als bestuurder van Roro stond ingeschreven en Roro heeft vertegenwoordigd bij diverse transacties met het Land, welke conclusies Roro niet heeft bestreden. Daarmee staat vast dat sprake is van een zodanige betrokkenheid van de heer [de heer X], die als ambtenaar in de rang van inspecteur bij het Korps Politie Nederlandse Antillen in dienst van het Land is, bij Roro dat bedoelde contracten onder de reikwijdte van artikel 29 lid 1 van de Comptabiliteitslandsverordening zouden vallen. De heer [de heer X] zou door deze betrokkenheid namelijk deel hebben aan het aannemen van leveringen als bedoeld in deze bepaling. Daarbij heeft het Hof voor ogen gehouden dat de Hoge Raad in voormeld arrest heeft overwogen dat een enge uitleg van artikel 29 lid 1 van de Comptabiliteitslandsverordening niet te verenigen is met de strekking van deze bepaling te voorkomen dat een ambtenaar van het land, mogelijk mede gebruik makend van zijn positie, met het land een overeenkomst sluit die ’s lands kas zou bezwaren en die een geldelijk voordeel voor de ambtenaar zou opleveren.
3.6 Met het GEA is het Hof van oordeel dat Roro onvoldoende concreet de mogelijkheid van schade aannemelijk heeft gemaakt, zodat reeds daarom de vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat niet toewijsbaar is. Uit het feit dat Roro gerekend tot 2008 al ruim negentien jaar contracteert met het Land, volgt niet zonder meer dat de contracten gedurende de jaren 2008 en 2009 winstgevend zou zijn. Gelet hierop en op hetgeen in rov. 3.5 is overwogen faalt grief 1.
3.7 Met betrekking tot grief 2, die gericht is tegen de overweging van het GEA dat Roro onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat het Land een beroep op artikel 29 van de Comptabiliteitslandsverordening toekomt, overweegt het Hof als volgt. Volgens Roro is dit beroep in strijd met de goede trouw, omdat het Land vanaf de aanvang van de relatie met (de rechtsvoorganger van) Roro in 1989 wist dat de heer [de heer X] “de man achter de schermen” was, althans heeft het Land (het recht op) dat beroep verwerkt door ondanks deze wetenschap toch negentien jaar lang met Roro te contracteren. Het Hof kan Roro niet volgen in dit standpunt. In voormeld arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat aan artikel 29 lid 1 van de Comptabiliteitslandsverordening de gedachte ten grondslag ligt dat het toelaten van de daarin bedoelde overeenkomsten met het oog op het algemeen belang onwenselijk is; de bepaling strekt derhalve niet uitsluitend ter bescherming van een der partijen bij de overeenkomst, te weten het betrokken overheidsorgaan. Gelet op deze overweging beschouwt het Hof artikel 29 lid 1 van de Comptabiliteitslandsverordening als een bepaling van openbare orde, zodat deze ambtshalve dient te worden toegepast. Dit is dus niet afhankelijk van de vraag of het Land een beroep op deze bepaling toekomt. Grief 2 faalt eveneens.
3.8 Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis en hoeft daarom niet afzonderlijk te worden besproken.
3.9 Met grief 4 komt Roro op tegen de beslissing van het GEA om de proceskosten te compenseren. Evenals het GEA ziet het Hof in het verloop en de uitkomst van de procedure in eerste aanleg aanleiding de proceskosten in eerste aanleg te compenseren. Daarbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen dat het Land ertoe is overgaan om een deel van de vordering van Roro te betalen nadat zij deze procedure had ingesteld tegen het Land.
3.10 De slotsom is dat de grieven falen. Het Hof heeft ook ambtshalve geen bedenkingen bij het vonnis waarvan beroep.
3.11 Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal het Roro worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
BESLISSING
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Roro in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Land gevallen en tot op heden begroot op NAF. 319,88 aan exploitkosten en NAF. 5.100,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J de Boer, F.J.P. Lock en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 19 juli 2010.