Registratienummer: AR 43/08 - H 236/09
Uitspraak: 22 juni 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in kort geding in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
2. [sub 2],
3. [sub 3],
4. [sub 4],
allen wonend op Bonaire, en
5. [sub 5],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. G.A. Soliana,
de naamloze vennootschap
CITY CAFÉ & ACCOMODATIONS N.V.,
gevestigd op Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen worden hierna “[appellanten]” en “City Café” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 10 juni 2009.
1.2 [appellanten] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door op 30 juni 2009 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven heeft hij drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen alsnog geheel zal toewijzen, met veroordeling van City Café in de gedingkosten in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft City Café het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep, en wel uitvoerbaar bij voorraad.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5 Vonnis is nader bepaald op heden.
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3.1 De vaststelling van de feiten door het GEA in rov. 3.1 sub a, b, d, e, g, h, j en k is door partijen niet bestreden. Die vaststelling komt het Hof juist voor. In hoger beroep wordt dan ook van die feiten uitgegaan.
3.2 Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep – kort gezegd – de ontruimingsvordering van [appellanten] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van City Café. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
3.3 Voorop wordt gesteld dat een vordering tot ontruiming in kort geding alleen toewijsbaar is als aan twee voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet spoedeisend belang bij de vordering bestaan. In de tweede plaats moet aannemelijk zijn dat de rechter in de bodemprocedure de ontruimingsvordering (ook) zal toewijzen.
3.4 Grief 2 is gericht tegen de door het GEA in rov. 3.5 gemaakte belangenafweging in het voordeel van City Café. [appellanten] stelt zich kennelijk op het standpunt dat een belangenafweging niet aan de orde is, nu zijn vordering moet worden toegewezen op de grond dat hij de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. Dit standpunt miskent dat de vraag of een partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak (zie HR 29 november 2002, LJN: AE4553). Het Hof merkt – met City Café – op dat [appellanten] tegenover het evidente belang van City Café met haar onderhuurders bij voortzetting van de huur (ook) in hoger beroep geen concreet belang heeft gesteld bij ontruiming van het huurobject. Bij die stand van zaken kan niet worden aangenomen dat een spoedeisend belang bij de vordering tot ontruiming bestaat, zodat de beslissing van de bodemrechter kan worden afgewacht. Grief 2 faalt derhalve.
3.5 Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat wel een spoedeisend belang bij de vordering bestaat, overweegt het Hof ten aanzien van grief 1 het volgende.
3.5.1 Het Hof zal eerst het betoog van [appellanten] bespreken dat hij de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd met gebruikmaking van de in artikel 2 lid 2 van de huurovereenkomst opgenomen clausule. City Café heeft het verweer gevoerd dat het de bedoeling van partijen was om een overeenkomst voor in ieder geval 10 jaar aan te gaan. Bij ondertekening van het schriftelijk contract is de tussentijdse opzeggingsmogelijkheid door City Café over het hoofd gezien en nadien is door [appellanten] aan Huub Groot meegedeeld dat slechts van deze mogelijkheid gebruik zou worden gemaakt als City Café niet zou voldoen aan haar verplichtingen als huurder, aldus City Café. Volgens vaste jurisprudentie kan een geschil als dit niet worden beslecht op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635; Haviltex). Voorts vergt, nu partijen de relevante feiten en omstandigheden over en weer betwisten, beslechting van het onderhavige geschil nader onderzoek. Daarvoor is in het kader van dit kort geding echter geen ruimte; de aard van een kort geding procedure leent zich niet voor nadere bewijslevering.
3.5.2 Daarnaast moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de bodemrechter zal beslissen dat voor beëindiging van de huurovereenkomst toestemming van de Huurcommissie vereist is ingevolge artikel 10 van de Huurcommissie-Regeling. [appellanten] heeft aangevoerd dat geen toestemming vereist is, omdat de Huurcommissie-Regeling ingevolge artikel 17bis niet van toepassing is omdat het huurobject een hotel – Hotel Rochaline – betreft. City Café heeft hiertegen ingebracht dat het gedeelte van het huurobject waarin de duikschool en de restaurants zijn gevestigd zowel structureel als functioneel los staat van het hotelcomplex. De in dit kort geding door partijen gegeven inlichtingen geven het Hof onvoldoende duidelijkheid over de situatie ter plaatse om een voorlopig oordeel te kunnen geven over dit geschilpunt, in het bijzonder op het punt in hoeverre de duikschool en de restaurants ruimtelijk verbonden zijn met het hotel (vgl. GHvJNAA 3 februari 2006, KG 208/04-H224/05, TAR-Justicia 2008 nr. 1, p. 34; Resort of the World v. Tromp). Daarover zijn nadere inlichtingen nodig, waarvoor in deze procedure geen plaats is.
3.5.3 Gelet op het voorgaande kan het Hof niet tot de conclusie komen dat het aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure de ontruimingsvordering zal toewijzen. Grief 1 slaagt dus evenmin.
3.6 Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis en hoeft daarom niet afzonderlijk te worden besproken.
3.7 De slotsom is dat de grieven niet leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Het Hof heeft daartegen ook ambtshalve geen bezwaren.
3.8 Het vorenstaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellanten] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. De vordering van City Café om de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is toewijsbaar nu deze vordering niet is betwist en op de wet is gegrond.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten aan de zijde van City Café gevallen en tot op heden begroot op NAF. 158,50 aan exploitkosten en NAF. 5.100,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 22 juni 2010.