ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM8129

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 70 van 2010
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en rechtmatigheid van dwangmiddelen

In deze zaak heeft verzoeker, geboren in Nederland in 1976 en wonende in Nederland, een verzoekschrift ingediend bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het verzoek betreft schadevergoeding als gevolg van ondergane voorlopige hechtenis. Verzoeker was op 25 augustus 2009 aangehouden op verdenking van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening 1960 en heeft voorlopige hechtenis ondergaan tot 11 februari 2010, waarna hij werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De behandeling van het verzoek vond plaats in raadkamer op 21 mei 2010, waar de raadsvrouw van verzoeker, mr. A.F. van Toll, en de (plaatsvervangend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, aanwezig waren. De procureur-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

Het Hof oordeelt dat de dwangmiddelen van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis rechtmatig zijn toegepast. Volgens artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering kan schadevergoeding worden toegekend wanneer er gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn. Het Hof stelt vast dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat bij rechtmatige toepassing van een dwangmiddel de schade in beginsel voor rekening van de individuele burger komt. In dit geval zijn er geen gronden van redelijkheid en billijkheid aangetoond die maken dat de schade niet voor rekening van verzoeker dient te blijven. Het Hof heeft hierbij rekening gehouden met de mate waarin verzoeker de toepassing van het dwangmiddel aan zichzelf te wijten heeft.

De beschikking is gegeven op 26 mei 2010 te Curaçao, waarbij het Hof het verzoek om schadevergoeding afwijst. De beslissing is genomen door mrs. J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Datum beschikking: 26 mei 2010
Nummer: HAR 70 van 2010
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
B E S C H I K K I N G
Deze beschikking is gegeven op het hoger beroep ex artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen door en in de zaak van:
[verzoeker],
geboren in Nederland op [datum]1976,
wonende in Nederland,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll.
1. Het procesverloop
1.1. Op 11 mei 2010 is door verzoeker ter griffie van het Hof een verzoekschrift ingediend strekkende tot vergoeding van schade als gevolg van ondergane voorlopige hechtenis.
1.2. De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden in raadkamer op Bonaire van 21 mei 2010. Verschenen en gehoord zijn de raadsvrouw van verdachte, mr. A.F. van Toll, alsmede de (plaatsvervangend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, die tot afwijzing van het verzoek heeft geconcludeerd.
1.3. Beschikking is vervolgens bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Verzoeker is op 25 augustus 2009 aangehouden op verdenking van, kort gezegd, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening 1960. Aansluitend aan de inverzekeringstelling heeft hij voorlopige hechtenis ondergaan tot 11 februari 2010. Bij vonnis van dit Hof van 11 februari 2010 werd verzoeker vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit. Voormeld vonnis werd direct onherroepelijk wegens afstand van cassatie door de procureur-generaal.
3. De beoordeling
3.1. Het verzoek is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Verzoeker is daarin ontvankelijk.
3.2. Uit het dossier blijkt genoegzaam dat de dwangmiddelen van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis rechtmatig zijn toegepast. In artikel 178, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat in dat geval schadevergoeding kan worden toegekend wanneer er gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn, dat de geleden schade geheel of gedeeltelijk door het Land wordt gedragen.
3.3. Voorop staat daarbij dat de wetgever tot uitgangspunt heeft genomen dat bij de rechtmatige toepassing van een dwangmiddel toegebrachte schade in beginsel voor rekening komt van de individuele burger, die nadeel ondervond van de wijze waarop de overheid haar taak ten behoeve van de rechtsgemeenschap uitoefende. Schadevergoeding is derhalve slechts mogelijk indien niettemin gronden van redelijkheid en billijkheid bestaan die maken dat de schade niet voor rekening van de individuele burger dient te blijven. Het Hof is van oordeel dat in dit geval niet van het bestaan van dergelijke gronden is gebleken. Het Hof heeft bij haar oordeel op grond van artikel 178, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder met de mate waarin verzoeker de toepassing van het dwangmiddel aan zichzelf te wijten heeft. Hij komt derhalve niet in aanmerking komt voor een vergoeding uit ‘s Landskas. Het verzoek zal worden afgewezen.
De beslissing
Het Hof:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven op 26 mei 2010 te Curaçao door mrs. J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.