ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM8128

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 271/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ambtenaar voor ambtelijke corruptie met ontzetting uit ambt

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 25 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een ambtenaar van openbare werken, die was veroordeeld voor ambtelijke corruptie. De verdachte, geboren in 1969 te Sint Maarten, was eerder door het Gerecht in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder het verrichten van 200 uur dienstverlening. De procureur-generaal had hoger beroep ingesteld en vorderde een zwaardere straf, inclusief ontzetting uit ambt voor drie jaar.

Het Hof heeft de vordering van de procureur-generaal gedeeltelijk toegewezen. Het Hof oordeelde dat de eerdere straf niet in verhouding stond tot de ernst van het gepleegde feit en dat de verdachte, gezien zijn rol als ambtenaar, het vertrouwen in het overheidsapparaat ernstig had geschonden. Het Hof heeft de straf aangepast naar een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met een proeftijd van drie jaar en de verplichting om 240 uur dienstverlening te verrichten. Daarnaast werd de verdachte ontzet uit het recht om het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van drie jaar.

Het Hof heeft de overwegingen van het Gerecht in eerste aanleg onderschreven, maar voegde toe dat de verdediging in hoger beroep geen nieuwe verzoeken had ingediend die in eerste aanleg waren afgewezen. Dit werd als een belangrijke factor gezien in de beoordeling van de eerlijkheid van het proces. De uitspraak benadrukt de noodzaak van integriteit binnen de overheid en de gevolgen van corruptie voor het vertrouwen van de burger in de overheid.

Uitspraak

Uitspraak: 25 mei 2010
Nummer: H 271/09
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten van 16 december 2009
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1969 te Sint Maarten,
wonende te Sint Maarten, [adres].
<u>Het onderzoek ter terechtzitting</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 oktober 2009 en 2 december 2009, alsmede van dat in hoger beroep van 5 mei 2010 op Sint Maarten.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. R.M. Stomp naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, geheel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte 240 uur dienstverlening zal verrichten en als bijkomende straf zal worden ontzet van het recht als ambtenaar of overheidsdienaar te werken voor de duur van 3 jaren.
In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, geheel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte 200 uur dienstverlening zal verrichten, aan te vangen binnen 6 weken na het onherroepelijk worden van dit vonnis en te voltooien binnen 9 maanden na aanvang, een en ander onder regie van de Stichting Reclassering Sint Maarten.
<u>Omvang hoger beroep </u>
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Het vonnis waarvan beroep is derhalve in zijn geheel aan beoordeling in hoger beroep onderworpen.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is, na een door het Gerecht toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd:…
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het Hof bevestigt het vonnis waarvan beroep behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan, en voorts onder aanvulling van gronden.
<u>Ontvankelijkheidsverweer</u>
Het Hof onderschrijft de overwegingen van het GEA in zijn vonnis van 16 december 2009 ten aanzien van het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens schending van het recht op een eerlijk proces en beginselen van behoorlijke procesorde.
Ten aanzien van het betoog dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad omdat in eerste aanleg verschillende onderzoekswensen van de verdediging niet zijn gehonoreerd (met name overlegging van het SOAB-rapport en horen van getuigen) voegt het Hof toe dat de verdediging de bedoelde verzoeken in hoger beroep niet heeft herhaald, dit terwijl in hoger beroep een nieuwe behandeling van de zaak plaatsvindt. Ook daarom valt niet in te zien dat door de beschreven gang van zaken geen sprake meer zou kunnen zijn van een behandeling van de zaak die aan de eisen van een eerlijk proces voldoet.
<u>De op te leggen straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het Hof verwijst naar de strafmotivering van het GEA in zijn vonnis van 16 december 2009 en vult deze als volgt aan.
Gezien de processuele houding van verdachte tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, lijkt het er niet op dat verdachte de ernst van het door hem gepleegd feit inziet, noch dat hij zijn verantwoordelijkheid daarvoor neemt. Verdachte heeft bovendien, gezien de rol die hij in het geheel speelde als ambtenaar werkzaam bij Afdeling Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu, sector Ruimtelijke Ordening en Beheer, het vertrouwen in het overheidsapparaat en de integriteit die men van ambtenaren mag verwachten, ernstig geschonden.
Op grond van het bovenstaande acht het Hof toepassing van de straf van ontzetting van het recht het ambt van ambtenaar te bekleden gedurende na te noemen tijd, passend en geboden. Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat verdachte niet dient te worden ontzet uit de functie van ambtenaar omdat hij reeds is ontslagen, overweegt het Hof dat strafrechtelijke sancties los staan van rechtspositionele maatregelen die (bovendien) nog niet vast staan, te meer nu er nog hoger beroep over het ontslag van verdachte loopt.
In het voordeel van verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat hij niet eerder voor misdrijf is veroordeeld.
Het Hof is van oordeel dat aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde misdrijf en de generaal preventieve werking van strafoplegging onvoldoende recht is gedaan door de strafoplegging in eerste aanleg. Gelet op het voorgaande acht het Hof na te melden strafoplegging aangewezen.
<u>De toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 17a, 17b, 17c, 31, 33, 34, 47 en 381 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN IN HOGER BEROEP
Het Hof:
Bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten van 16 december 2009, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan en onder aanvulling van gronden.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 (TWEE) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich gedurende die proeftijd op een andere wijze heeft misdragen, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de veroordeelde, ter voorkoming van tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf, volgens de voorschriften en de aanwijzingen – ook voor wat betreft de voortgang – te geven door of namens de Stichting Reclassering op Curaçao, gedurende 200 uren onbetaalde werkzaamheden in het kader van dienstverlening zal hebben verricht, welke werkzaamheden dienen te zijn aangevangen binnen 6 weken na het ingaan van de proeftijd en binnen 9 maanden na die aanvang dienen te zijn voltooid;
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ontzet de veroordeelde van het recht het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van 3 (DRIE) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, voorzitter en mrs. H.L. Wattel en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 25 mei 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.