ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM7496

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 12/2010
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het teweegbrengen en bevorderen van ontucht met een minderjarige

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 20 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De verdachte, geboren in 1971 op Curaçao, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen en bevorderen van het plegen van ontucht met een minderjarige. De feiten vonden plaats op 16 en 17 april 2009, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer, een minderjarige, heeft gekoppeld aan meerderjarige mannen, wat resulteerde in seksuele handelingen. De procureur-generaal had gevorderd dat het Hof het eerdere vonnis zou vernietigen en een zwaardere straf zou opleggen. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk. Het Hof oordeelde dat de eerdere vrijspraak voor verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving niet kon standhouden, maar sprak de verdachte vrij van deze aanklachten. Het Hof achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van ontucht met een minderjarige. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaar. Het Hof hield rekening met de ernst van de feiten en de kans op recidive, zoals vastgesteld in een psychologisch rapport.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 mei 2010
Zaaknummer: H 12/2010
Parketnummer: 500.00741/09
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
VONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 23 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1971 op Curaçao,
wonende op Curaçao.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 oktober 2009, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2010 op Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. E.B. Wilsoe naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van feit 2 zal vrijspreken en aan de verdachte ter zake van feit 1 primair een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
<u>Tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is, met inachtneming van de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen wijziging, ten laste gelegd:….
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
<u>Vrijspraak </u>
Het Hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair (verkrachting) en 2 (wederrechtelijke vrijheidsberoving) is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Ter toelichting daarvan dient het volgende.
Voor wat betreft de tenlastegelegde verkrachting heeft het Hof niet de overtuiging bekomen dat er sprake is geweest van dwang. Daarbij is het volgende van belang. Nadat op 15 april 2009 reeds groepsseks had plaatsgevonden tussen het slachtoffer, de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], is het slachtoffer op 16 april 2009 opnieuw met de medeverdachte meegegaan naar het appartement van de verdachte. Nadat toen weer groepsseks had plaatsgevonden, is het slachtoffer op 17 april 2009 met de medeverdachte in de auto gestapt van de verdachte, terwijl zij wist dat de medeverdachte seks met haar wilde hebben. Niet buiten redelijke twijfel staat dat het slachtoffer zich aan het een en ander niet heeft kunnen onttrekken. Onvoldoende om in dit geval aan te nemen dat er sprake is geweest van dwang zijn de afhankelijkheidsrelatie tussen het slachtoffer en de medeverdachte, het leeftijdsverschil tussen het slachtoffer en de verdachte en de numerieke meerderheid van de verdachte met zijn medeverdachte en de betrokken derde ten opzichte van het slachtoffer. Uit de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte haar armen vasthield terwijl zijn medeverdachte seksuele handelingen bij haar verrichtte kan voorts niet worden afgeleid dat het slachtoffer gedwongen werd deze seksuele handelingen te ondergaan, mede gelet op de verklaring van de verdachte dat dit slechts in het kader van die seksuele handelingen gebeurde.
Ten aanzien van de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving acht het Hof niet bewezen dat het slachtoffer, dat uit vrije wil het appartement was binnengegaan, niet de vrijheid had om dit te verlaten wanneer zij dat wilde. Dit geldt ook indien, zoals het slachtoffer heeft verklaard, de verdachte de deur van het appartement op slot heeft gedaan. Niet vastgesteld kan worden dat de verdachte dit heeft gedaan om haar op te sluiten.
<u>Bewezenverklaring</u>
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij in de periode van 16 april 2009 tot en met 17 april 2009 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk het plegen van ontucht door een minderjarige wiens minderjarigheid hij <i>kende</i> of redelijkerwijs moet vermoeden, te weten [minderjarige] (geboren [datum] 1994) met een derde, te weten: [B.G.] en een manspersoon, heeft teweeggebracht en bevorderd, hebbende hij verdachte die [B.G.] uitgenodigd om naar zijn verdachte’s appartement te komen voor het plegen van ontucht met die [minderjarige] en die [minderjarige] naar een appartement gebracht voor het plegen van ontucht met voormelde manspersoon, bestaande die ontucht uit het kussen en/of likken van de vagina van die [minderjarige] en het vaginaal penetreren van die [minderjarige].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (<i>cursief</i>). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
<u>Bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in geval van cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>Bewijsoverwegingen</u>
De verdachte heeft op 16 april 2009 [B.G.] gebeld om naar zijn appartement te komen om seks te hebben met onder andere het slachtoffer. Vervolgens hebben er onder andere tussen [B.G.] en het slachtoffer seksuele handelingen plaatsgevonden, namelijk het kussen en/of likken van de vagina van het slachtoffer. Op 17 april 2009 heeft de verdachte het slachtoffer in contact gebracht met een manspersoon die bij hem in de auto zat, waarna zij naar een appartement zijn gereden. Daar heeft bedoelde manspersoon het slachtoffer vaginaal gepenetreerd. Deze handelingen zijn, mede gelet op het leeftijdsverschil tussen het slachtoffer – dat destijds onlangs vijftien jaar was geworden – en de betrokken mannen, aan te merken als ontuchtige handelingen. Door het slachtoffer te koppelen aan deze mannen, zoals de verdachte – tezamen met zijn medeverdachte [medeverdachte] – heeft gedaan, heeft hij zich schuldig gemaakt aan het teweegbrengen en bevorderen van deze ontucht.
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen en bevorderen van het plegen van ontucht door een minderjarige wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijze moet vermoeden, met een derde, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 258 lid 1 onder 2º in verbinding met artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van het teweegbrengen en bevorderen van het plegen van ontucht. Hij heeft – tezamen met zijn medeverdachte [medeverdachte] – het slachtoffer op twee opeenvolgende dagen gekoppeld aan twee verschillende meerderjarige vrienden van hem. Deze mannen hebben vervolgens seksueel contact met het slachtoffer gehad. Niet is gebleken dat het slachtoffer zelf seksueel contact met de mannen wilde hebben. Het slachtoffer was destijds onlangs vijftien jaar geworden. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Minderjarige kinderen zoals het slachtoffer moeten zich beschermd weten tegen het aanzetten tot ontucht. Ten nadele van de verdachte geldt dat volgens het rapport van de psycholoog de kans op recidive bij hem duidelijk en veel hoger dan gemiddeld is.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straf passend en geboden, waarbij het Hof gelet op de kans op recidive met eenparigheid van stemmen de proeftijd zal bepalen op de maximale duur.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 31 en 59 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 23 oktober 2009 en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot negen (9) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op drie (3) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, H.L. Wattel en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 20 mei 2010.