ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM4507

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 79/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling van de Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft verzoekster, geboren in de Dominikaanse Republiek, verzocht om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Het verzoek is ingediend op 31 juli 2009 bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en is op 21 september 2009 bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie ingekomen. De verzoekster is op 5 juli 1993 erkend door een Nederlandse man, maar het Hof oordeelt dat zij het Nederlanderschap niet heeft verkregen op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen zijn limitatief vastgelegd in deze wet, en de verzoekster kan geen aanspraak maken op het Nederlanderschap op basis van het vertrouwensbeginsel of andere beginselen van behoorlijk bestuur. Het Hof heeft vastgesteld dat de verzoekster nooit de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, ondanks dat er abusievelijk Nederlandse reisdocumenten aan haar zijn afgegeven door de Nederlandse ambassade. De beslissing van het Hof is dat het verzoek wordt afgewezen, omdat de verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit zoals vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap. De beschikking is uitgesproken op 7 mei 2010 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Registratienr. HAR 79/09
Uitspraak: 7 mei 2010
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
In de zaak van:
1. [verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt,
belanghebbenden:
2. de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen,
3. het Openbaar Ministerie van de Nederlandse Antillen,
4. Hoofd Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van Sint Maarten,
5. de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten,
gemachtigde van de belanghebbenden onder 2, 4 en 5: mr. R. Gibson Jr.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij op 31 juli 2009 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, ingediend, op 21 september 2009 bij het Hof ingekomen, verzoekschrift ingevolge artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna ook: RwNed), met producties, heeft verzoeker het Hof verzocht – zo begrijpt het Hof – vast te stellen dat zij sedert 7 maart 1994, althans sedert enig moment, de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2. De gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten heeft een brief, ingekomen op 1 december 2009, ingezonden.
1.3. Bij brief van 10 december 2009 heeft de gemachtigde van verzoekster, mr. R.M. Stomp, gedesisteerd.
1.4. De voor 18 december 2009 voorgenomen behandeling is uitgesteld.
1.5. Op 17 februari 2010 is een schriftelijke conclusie, met producties, van de Advocaat-Generaal ingekomen.
1.6. Op 12 maart 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn verzoekster, vergezeld van haar nieuwe gemachtigde, mr. R.A. Groeneveldt, de Advocaat-Generaal en mr. R. Gibson Jr. Mr. Groeneveldt heeft gepleit overeenkomstig een overgelegde pleitnotitie.
1.7. Ter zitting is een heden uit te spreken beschikking aangezegd.
2. Beoordeling
2.1. Verzoekster, die op [datum] 1975 geboren is in de Dominikaanse Republiek en niet de Nederlandse nationaliteit had, is op 5 juli 1993 erkend door een Nederlandse man, [naam vader], echtgenoot van haar moeder. Ten tijde van de erkenning was verzoeker dus 18 jaren oud, derhalve naar het destijds geldende Nederlands-Antilliaanse Burgerlijke Wetboek minderjarig, maar voor de toepassing van de destijds geldende Rijkswet op het Nederlanderschap meerderjarig (artikel 1 RwNed 1984; de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap bepaalt niet anders).
2.2. Verzoekster heeft derhalve het Nederlanderschap niet verkregen op basis van de bepalingen van Rijkswet op het Nederlanderschap (1984). De Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname is hier niet van toepassing.
2.3. Abusievelijk is aan verzoekster door de Nederlandse ambassade in Venezuela op 7 maart 1994 een Nederlands reisdocument afgegeven. Op 23 november 2004 is door de Nederlandse ambassade in de Dominikaanse Republiek aan haar opnieuw abusievelijk een Nederlands reisdocument afgegeven.
2.4. De wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen zijn limitatief voorzien in de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (HR 11 april 1997, NJ 1997, 705). Daaronder is niet begrepen een zodanige verkrijging door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel (HR 16 september 1994, NJ 1995, 563).
2.5. Aan art. 8 EVRM noch aan enige andere bepaling van het EVRM kan het recht worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit (HR 1 februari 2008, NJ 2008, 82, rov. 3.5). Van discriminatie is geen sprake aangezien in verband met de nationaliteitswetgeving minderjarige en meerderjarige kinderen niet in een relevant vergelijkbare positie verkeren.
2.6. Van een intrekking is hier geen sprake. Verzoekster heeft het Nederlanderschap nimmer gehad.
2.7. Niet valt in te zien op welke wijze verzoekster bescherming kan ontlenen aan een bezit van staat als kind van haar vader (artikel 1:209 BW), aangezien haar staat volgens de geboorteakte, aangevuld met de erkenningsakte, niet afwijkt van haar staat volgens de wet. Door de met de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap belaste autoriteiten is niet betwist dat zij [naam vader] rechtsgeldig tot (juridisch) vader heeft.
2.8. Een erkenning werkt niet terug tot de geboorte, niet naar de regels van het Burgerlijk Wetboek en evenmin voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.9. De slotsom is dat het verzoek moet worden afgewezen.
3. Beslissing
Het Hof wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2010 op Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier.