ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM4490

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 264/2009
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van medeplegen van diefstal met geweld en afwijzing van minimumstrafregeling

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 1 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van diefstal met geweld, gepleegd op 8 september 2009 op het eiland St. Eustatius. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van verschillende goederen, waaronder geld en een camera, met geweld en bedreiging tegen het slachtoffer, [L.K.]. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer bedreigd met een mes en een vuurwapen, en hebben haar gedwongen tot afgifte van haar bezittingen. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor mishandeling met een wapen, maar oordeelde dat deze eerdere veroordeling geen strafverzwarende omstandigheid opleverde voor de huidige zaak, omdat het misdrijf niet onder de relevante artikelen viel voor de minimumstrafregeling. De procureur-generaal had een gevangenisstraf van twaalf jaar geëist, maar het Hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. Het Hof heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 april 2010
Zaaknummer: H 264/2009
Parketnummer: 300.00026/09
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
VONNIS
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 25 november 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [datum] 1985 op Sint Eustatius,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring op Sint Maarten.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 november 2009, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2010 op Sint Maarten.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. B.G. Hofman naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van twaalf jaar.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
<u>Tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij,
op of omstreeks 8 september 2009,
op het eiland St Eustatius,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen,
een aantal goederen waaronder ongeveer NAf 800,- en/of een zwarte Olympus camera en/of een cheque en/of een hoeveelheid geld in EC dollars en/of US dollars en/of euro’s en/of Antilliaanse guldens en/of een witte telefoon, althans enig goed/geld, geheel of gedeeltelijk toebehorende aan [L.K.], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [L.K.],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of één of meer van zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of die bedreiging met geweld heeft bestaan in/uit het
- tonen en/of het voorhouden van een mes aan die [L.K.] en/of
- zeggen dat zij haar zouden kunnen doden en/of
- vastbinden van haar armen met een riem;
En/of
dat hij,
op of omstreeks 8 september 2009,
op het eiland St Eustatius,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [L.K.] heeft gedwongen tot de afgifte van een aantal goederen waaronder ongeveer NAf 800,- en/of een zwarte Olympus camera en/of een cheque en/of een hoeveelheid geld in EC dollars en/of US dollars en/of euro’s en/of Antilliaanse guldens en/of een witte telefoon, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [L.K.], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s),
welk geweld en/of die bedreiging met geweld heeft bestaan in/uit het
- tonen van een vuurwapen en/of
- met kracht duwen van het vuurwapen tegen het hoofd van [F.];
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de procureur-generaal de in artikel 438b van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: Sr) bedoelde strafverzwarende omstandigheid alsnog op de voet van artikel 354 van het Wetboek van Strafvordering mondeling ten laste gelegd.
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
<u>Bewezenverklaring</u>
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte als eerste alternatief is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij, op 8 september 2009, op het eiland Sint Eustatius, tezamen en in vereniging met een ander , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, ongeveer NAf 800,- en een zwarte Olympus camera en een cheque en een hoeveelheid geld in EC dollars en US dollars en euro’s toebehorende aan [L.K.],
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [L.K.],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld heeft bestaan in/uit het
- tonen en/of het voorhouden van een mes aan die [L.K.] en
- zeggen dat zij haar zouden kunnen doden en
- vastbinden van haar armen met een riem;
terwijl tijdens het begaan van het misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert de verdachte een tegen hem uitgesproken gevangenisstraf geheel of gedeeltelijk had ondergaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
<u>Bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in geval van cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>Bewijsoverwegingen</u>
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte een alibi heeft, nu [S.S.] heeft verklaard dat hij de verdachte de bewuste avond om ongeveer 21:15 uur tegenkwam bij de Happy City corner, zodat de verdachte op dat tijdstip niet in het huis van het slachtoffer kan zijn geweest. Het Hof houdt het ervoor dat de beroving heeft plaatsgevonden tussen ongeveer 21:00 uur, toen het slachtoffer volgens haar aangifte de daders voor het eerst in haar woning heeft gezien, en ongeveer 21:30 uur, toen de telefonische melding van de beroving binnenkwam op het politiealarmnummer 911. Ook gaat het Hof ervan uit dat, zoals [S.S.] heeft verklaard, hij met zijn auto de verdachte naar de Pink Reef night club heeft gereden en dat, zoals [C.F.] heeft verklaard, de verdachte daar omstreeks 21:30 uur à 22:00 uur is aangekomen. Op grond van het voorgaande hecht het Hof geen geloof aan de verklaring van [S.S.] voor zover deze het tijdstip betreft dat hij de verdachte die avond tegenkwam bij de Happy City corner. Van een sluitend alibi is derhalve geen sprake.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht alle in het dossier bevindende verklaringen van de verdachte, voor zover niet ter terechtzitting gedaan, niet als bewijs toe te laten, omdat aan de verdachte het recht is onthouden om voordat hij werd gehoord met zijn advocaat te spreken. Het Hof gebruikt de verklaringen van de verdachte niet voor het bewijs. Op dit verzoek – wat daar verder ook van zij – hoeft het Hof daarom niet te beslissen.
Voor het overige vinden de door de raadsman van de verdachte voorgedragen verweren hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
strafbaar gesteld bij artikel 325 in verbinding met artikel 323 en artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Het bewezen verklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf</u>
Het Hof neemt de strafmotivering van het vonnis van de eerste rechter over en verwijst daartoe naar deze strafmotivering en voegt daar het volgende aan toe ten aanzien van de tenlastegelegde in artikel 438b Sr bedoelde strafverzwarende omstandigheid.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 5 februari 2002, NJ 2003, 126) is in artikel 438b, eerste lid, Sr het volgende uitgedrukt: ‘Bij schuldigverklaring wegens het begaan van een misdrijf genoemd in de art. 325 en 330 is de duur van de op te leggen tijdelijke gevangenisstraf ten minste de helft van de in die artikel onderscheidenlijk bepaalde maximumstraffen, indien tijdens het begaan van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van een der in de art. 325 en 330, art. 11a, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, art. 11a, eerste lid, van de Wapenverordening 1931 dan wel art. 11e, eerste lid, van de Opiumlandsverordening 1960 genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard’. Volgens het afschrift van de strafkaart van de verdachte dat zich in het dossier bevindt, is hij in 2007 strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren ter zake van mishandeling met een wapen. Mishandeling met een wapen is niet strafbaar gesteld bij een van de door de Hoge Raad genoemde artikelen. Daarom acht het Hof de in artikel 438b Sr bedoelde strafverzwarende omstandigheid in dit geval niet aanwezig.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 31 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 25 november 2009 en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het als eerste alternatief ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) JAREN en ZES (6) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.P. de Haan, J. de Boer en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 1 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.