ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM0332

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 102/09 - H 278/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-deeluitspraak en ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten. De uitspraak van het GEA, gedateerd op 23 juni 2009, werd aangeduid als een 'ambtshalve rolbeschikking'. De appellant heeft een beroepschrift ingediend met de verzoek om de uitspraak van het GEA te vernietigen en de zaak aan te houden totdat hij in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren te uiten tegen de behandeling van het verzoekschrift van de Bank als spoedeisende bodemzaak. Echter, op de dag van de mondelinge behandeling zijn beide partijen niet verschenen.

Het Hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de bestreden uitspraak niet kan worden aangemerkt als een deeluitspraak, omdat er geen einde is gemaakt aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde. Volgens artikel 263a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is voor tussentijds appel tegen vonnissen en beschikkingen die aan het eindvonnis voorafgaan, vergunning van het Hof vereist. De termijn voor het indienen van een verzoek om vergunning is twee weken, en deze termijn was in dit geval verstreken.

Daarom heeft het Hof besloten dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Tevens is [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de Bank op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan door de leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en is op 12 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Registratienummer: AR 102/09 - H 278/09
Uitspraak: 12 maart 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[appellant],
wonende op Sint Maarten,
appellant,
gemachtigde: mr. D.T. Hofma,
- tegen -
de rechtspersoon naar Frans recht
LA BANQUE DES ILES SAINT PIERRE ET MIQUELON,
gevestigd in Frankrijk,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J. Veen.
Partijen worden hierna “[appellant]” en “de Bank” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 23 juni 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (verder: GEA) een uitspraak gedaan, aangeduid als “ambtshalve rolbeschikking”. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die uitspraak.
1.2 [appellant] heeft bij het Hof een gedingstuk ingediend, primair aangeduid als “beroepschrift”, met producties, gericht tegen voornoemde uitspraak van het GEA (hierna: het beroepschrift). Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof, uitvoerbaar bij voorraad, de uitspraak vernietigt en de zaak met rolnummer AR 102/09 aanhoudt totdat [appellant] in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren te uiten tegen behandeling van het verzoekschrift van de Bank als spoedeisende bodemzaak.
1.3 Op de voor mondelinge behandeling bepaalde dag zijn partijen, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen. Vonnis is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1 De bestreden uitspraak kan niet worden aangemerkt als een deeluitspraak, aangezien daarbij geen einde is gemaakt aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde. Onder het gevorderde in deze zin is immers te verstaan de rechtsvordering die inzet van het geding is. Daartoe behoren niet op de voortgang of instructie van de zaak betrekking hebbende vorderingen, zoals de vordering tot behandeling als spoedeisende bodemzaak.
2.2 Ingevolge art. 263a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is voor tussentijds appel tegen vonnissen en beschikkingen die aan het eindvonnis voorafgaan, vergunning van het Hof vereist. De termijn voor een verzoek daartoe is volgens dat artikellid twee weken, gerekend van de dag van de uitspraak. Ook indien in plaats daarvan wordt gerekend vanaf de dag van bekendheid met de uitspraak, is het beroepschrift te laat ingediend om nog te kunnen worden aangemerkt als een verzoek om een dergelijke vergunning. De uitspraak is immers op 23 juli 2009 door [appellant] ontvangen en het beroepschrift is op 20 augustus 2009 ter griffie ontvangen.
2.3 Indien de uitspraak moet worden aangemerkt als een zuivere rolbeschikking en de uitspraak is gedaan met schending van het beginsel van hoor en wederhoor en/of andere essentiële vormen, geldt evenzeer dat vergunning om tussentijds appel had moeten worden gevraagd binnen een termijn van twee weken. De opvatting dat in dat geval geen vergunning voor tussentijds appel vereist is en een appeltermijn van zes weken geldt, is dus niet juist.
2.4 Op grond van het voorgaande moet [appellant] niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Bank begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, F.J.P. Lock en M. Schoemaker, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 12 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.