ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM0327

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 256/06 - H 85/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling van nalatenschap en verjaringseisen

In deze zaak heeft de appellante een wijze van verdeling van de nalatenschap gevorderd die afwijkt van de overeenkomst uit april 1987. De appellante stelt dat er tekort is gedaan aan het wettelijk erfdeel van haar vader. De geïntimeerden, die oorspronkelijk gedaagden waren, hebben een beroep gedaan op verjaring, wat door het Hof wordt gehonoreerd. Het Hof oordeelt dat de verjaringstermijn van twintig jaar, zoals genoemd in artikel 3:306 BW, is verstreken. De inleidende vordering dateert van 5 december 2006, terwijl het beroep op de legitieme portie door de erflater al op 12 mei 1986 is gedaan. Dit betekent dat de vordering van de appellante niet meer kan worden toegewezen.

Daarnaast is er een beroep gedaan op rechtsverwerking door de geïntimeerden. Het Hof oordeelt dat door de overeenkomst uit april 1987 en de uitvoering daarvan, de geïntimeerden gerechtvaardigd vertrouwen hebben gekregen dat er geen herverdeling van de grond zou plaatsvinden. Dit vertrouwen is door de appellante geschonden, wat leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de appellante moeten worden afgewezen.

Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en veroordeelt de appellante in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten aan de zijde van de geïntimeerden 1 tot en met 3 zijn begroot op NAF 225,50 aan verschotten en NAF 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde. De geïntimeerden 4 tot en met 9 zijn niet verschenen en hun kosten zijn begroot op nihil.

Uitspraak

Registratienummer: AR 256/06 - H 85/09
Uitspraak: 12 maart 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[appellante],
wonende op Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. E.J. Maduro,
- tegen -
1. [L.B.],
wonende op Sint Maarten,
2. [S.B.],
wonende op Sint Maarten,
3. [A.C.],
wonende op Sint Maarten,
4. [R.C.],
wonende op Sint Maarten,
5. [M.H.],
wonende in Aruba,
6. [S.B.],
wonende op Sint Maarten,
7. [M.B.],
wonende op Sint Maarten,
8. [E.B.],
wonende op Sint Maarten,
9. [C.B.],
wonende in de Dominikaanse Republiek,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
gemachtigde van geïntimeerden 1 tot en met 3: mr. R.A. Groeneveldt,
geïntimeerden 4 tot en met 9: in hoger beroep niet verschenen.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 22 april 2008 en 9 september 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (verder: GEA), tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA verwijst het Hof naar die vonnissen.
1.2 Appellante is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 september 2008 door op 21 oktober 2008 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 2 december 2008 ingekomen memorie van grieven heeft zij drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden 1 tot en met 3 twee van de grieven bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van appellante in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben de gemachtigde van appellante en de gemachtigde van geïntimeerden 1 tot en met 3 pleitnotities overgelegd. Aan de pleitnotities van appellante is een productie gehecht. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
1.5 Geïntimeerden 4 tot en met 9 hebben geen memorie van antwoord ingediend en zijn niet verschenen op de rolzittingen van het Hof.
2. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
3. De beoordeling
3.1 Gelet op de uitkomst van deze procedure in hoger beroep kan in het midden blijven of de niet verschenen geïntimeerden correct zijn opgeroepen.
3.2 Geen grieven zijn gericht tegen de door het GEA bij vonnis van 22 april 2008 onder 3.1 als vaststaand aangenomen feiten. De vaststelling komt het Hof juist voor. Het Hof gaat daarom van die vaststelling uit.
3.3 De bij conclusie van repliek geformuleerde eis bevat 5 onderdelen. De vordering sub 2 (scheiding en deling) is bij akte van 21 augustus 2008 ingetrokken. De vordering sub 3 (benoeming van een notaris) is blijkens het vonnis van 9 september 2008, rov. 3.2, eveneens ingetrokken. De overblijvende vorderingen zijn de vordering sub 1 (nietigverklaring, althans vernietiging van het testament), de vordering sub 4 (bepaling van de wijze van verdeling van de nalatenschap van [erflater]) en de vordering sub 5 (kostenveroordeling).
Het GEA heeft de vorderingen afgewezen.
3.4 Geen grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vordering sub 1 of de motivering daarvan. Het Hof heeft daar ambtshalve geen bezwaren tegen.
3.5 De vordering sub 4 betreft de wijze van verdeling van de nalatenschap. Appellante heeft een wijze van verdeling gevorderd die afwijkt van hetgeen is bepaald in de overeenkomst van april 1987, die in het vonnis van 22 april 2008 onder rov. 3.1 wordt genoemd. Zij beroept zich erop dat aan het wettelijk erfdeel van haar vader is tekortgedaan als bedoeld in art. 946 lid 1 BW. Zoals daar bepaald, kunnen ook erfgenamen van legitimarissen zich daarop beroepen. De drie grieven zijn gericht tegen de (motivering van) de afwijzing van de vordering sub 4 en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.6 Geïntimeerden 1 tot en met 3 hebben een beroep gedaan op verjaring. Dit beroep slaagt. Volgens de eigen stelling van appellante (pleitnotities p. 2) blijkt uit het bij conclusie van antwoord door geïntimeerden 1 tot en met 3 overgelegde vonnis dat [erflater] een beroep heeft gedaan op zijn legitieme portie. Nu dat vonnis is uitgesproken op 12 mei 1986, moet het beroep voordien zijn gedaan. De inleidende vordering van het onderhavige geding dateert van 5 december 2006. De in art. 3:306 BW genoemde verjaringstermijn van twintig jaar is dus verstreken. Gesteld noch gebleken is dat de verjaring is gestuit.
Weliswaar is in art. 3:178 BW bepaald dat men te allen tijde verdeling van een gemeenschap kan vorderen, hetgeen meebrengt dat een dergelijk vorderingsrecht niet verjaart, maar de vordering sub 2, die daartoe strekte, is ingetrokken en de vordering sub 4 moet daarvan worden onderscheiden.
3.7 Daarnaast hebben geïntimeerden sub 1 tot en met 3 bij conclusie van antwoord onder 6 tot en met 10 de feitelijke grondslag aangevoerd van een beroep op rechtsverwerking. Weliswaar wordt daarin gesproken van berusting (onder 7), maar met toepassing van
art. 52 Rv vult het Hof de rechtsgrond van het verweer aan als rechtsverwerking. Ook dit verweer slaagt. Door de in april 1987 gesloten overeenkomst en de uitvoering daarvan is bij geïntimeerden het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat [erflater] geen herverdeling van grond meer zou verlangen, en zijn erfgenamen ook niet, en zouden zij onredelijk in hun positie worden benadeeld indien appellante haar aanspraak alsnog geldend zou maken.
3.8 Nu de vordering sub 4 processueel onsplitsbaar is, brengt het voorgaande mee dat de vordering ten aanzien van alle geïntimeerden moet worden afgewezen.
3.9 Het bestreden vonnis dient te worden bevestigd. Appellante zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt appellante in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden 1 tot en met 3 gevallen en tot op heden begroot op NAF. 225,50 aan verschotten en
NAF. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde en aan de zijde van geïntimeerden 4 tot en met 9 gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, G.C.C. Lewin en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 12 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.