ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM0327
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verdeling van nalatenschap en verjaringseisen
In deze zaak heeft de appellante een wijze van verdeling van de nalatenschap gevorderd die afwijkt van de overeenkomst uit april 1987. De appellante stelt dat er tekort is gedaan aan het wettelijk erfdeel van haar vader. De geïntimeerden, die oorspronkelijk gedaagden waren, hebben een beroep gedaan op verjaring, wat door het Hof wordt gehonoreerd. Het Hof oordeelt dat de verjaringstermijn van twintig jaar, zoals genoemd in artikel 3:306 BW, is verstreken. De inleidende vordering dateert van 5 december 2006, terwijl het beroep op de legitieme portie door de erflater al op 12 mei 1986 is gedaan. Dit betekent dat de vordering van de appellante niet meer kan worden toegewezen.
Daarnaast is er een beroep gedaan op rechtsverwerking door de geïntimeerden. Het Hof oordeelt dat door de overeenkomst uit april 1987 en de uitvoering daarvan, de geïntimeerden gerechtvaardigd vertrouwen hebben gekregen dat er geen herverdeling van de grond zou plaatsvinden. Dit vertrouwen is door de appellante geschonden, wat leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de appellante moeten worden afgewezen.
Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en veroordeelt de appellante in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten aan de zijde van de geïntimeerden 1 tot en met 3 zijn begroot op NAF 225,50 aan verschotten en NAF 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde. De geïntimeerden 4 tot en met 9 zijn niet verschenen en hun kosten zijn begroot op nihil.